is degeen, die belast is met de uitvoering van een uiterste wil of testament* en die dan ook in de NEDERLANDSE wet genoemd wordt uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen (art. 1052-1096 B.W.).
De oorsprong van dit instituut heeft men gezocht in de affatomie van de Lex Salica, waarbij iemand nog bij zijn leven zijn goederen aan de vertrouwensman (Treuhand, Salmann, eleemosynarius) overdroeg met de opdracht ze na zijn dood aan de derde, die hij eigenlijk bedoelde te bevoordelen, over te geven. Het Romeinse recht heeft vermoedelijk in de oudste tijden iets dergelijks gekend, maar de executeur als uitvoerder van de testamentaire beschikkingen is daar onbekend, evenals in het Germaanse recht. Dit kende wel, ook in onze streken, in geval van intestaat overlijden, de erfuiter (massarius), in Vlaanderen madelaar geheten, d.i. de overlevende echtgenoot die het recht heeft om nog jaar en dag in de boedel te blijven zitten. Hij moet gedurende die tijd de boedel beheren, de schulden innen en betalen, processen voeren en de boedel verdelen.
De executeur-testamentair is voortgekomen uit het canonieke recht en heette manufidelis of testamentarius. Men treft hem aan tegen het begin van de 13de eeuw en in de loop van deze eeuw werd hij bij ons te lande algemeen gebruikelijk. Door de invloed van het gerecipieerde Romeinse recht en van de Hervorming werden zijn macht en bevoegdheden ingekrompen, maar o.m. door de grotere testeervrijheid in ons land bleef het instituut in Nederland gedurende de 17de en 18de eeuw van zeer ruime toepassing. Volgens het Nederlands B.W., kan de aanstelling van een executeur-testamentair geschieden bij testament, maar ook bij een enkel onderhands, door de erflater geheel geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk een zgn. codicil*, of bij een bijzondere notariële acte. Niemand is verplicht een benoeming als executeur aan te nemen; heeft hij echter eenmaal deze last aanvaard, dan is hij verplicht die te volbrengen (art. 1068). De taak van de executeur is zorg te dragen dat de uiterste wil van de overledene ten uitvoer wordt gelegd en vooral de zorg voor de uitkering van de legaten, die de erflater heeft gemaakt. De vrees, dat de erfgenamen, wier erfdeel door die legaten wordt verminderd, met de uitkering daarvan zullen talmen of zich achter excepties zullen verschuilen, is voor de erflater veelal een reden om een of meer executeurs aan te stellen. De executeurs ontlenen aan de wet niet de bevoegdheid om de nalatenschap in bezit te nemen, doch in de practijk pleegt de erflater hun dat bezit toe te kennen (art. 1054). De erfgenamen kunnen, indien zij eenstemmig zijn, het bezit ieder ogenblik doen ophouden, mits zij de executeurs in staat stellen tot de betaling of afgifte van de zuivere en onvoorwaardelijke legaten, of doen blijken, dat die legaten reeds zijn voldaan (art. 1055). De executeurs zijn verplicht een boedelbeschrijving of inventaris op te maken van de nalatenschap (art. 1057) en bepaalde gevallen moeten zij de boedel doen verzegelen (art. 1056). Goederen van de nalatenschap mogen zij verkopen, ingeval er geen voldoende penningen zijn, om de legaten uit te keren maar dan is voor verkoop van onroerend goed toestemming nodig van de erfgenamen of van de Rechtbank (art. 1059). Uitdrukkelijk verbiedt de wet hun goederen te verkopen om de nalatenschap in staat van scheiding en deling te brengen (art. 1061); de boedelscheiding is de taak van de erfgenamen, niet van de executeurs. Wel moeten de executeurs desgevorderd de erfgenamen bij de scheiding behulpzaam zijn. Bij het eindigen van hun beheer en bezit van de nalatenschap zijn zij verplicht aan de belanghebbenden rekening en verantwoording te doen, met uitkering van alle goederen en effecten van de boedel, benevens het slot van de rekening (art. 1061).
De onkosten, door de executeurs bij het vervullen van hun taak gemaakt, komen natuurlijk ten laste van de nalatenschap (art. 1064). Bovendien hebben zij recht op een beloning, die, indien de erflater het bedrag daarvan niet heeft vastgesteld, bedraagt 2j pet van hun ontvangsten en ii pet van hun uitgaven (art. 1068, 2de lid j°. art. 522).
Vroeger nam men algemeen aan, dat de erflater de executeurs niet meerdere bevoegdheden kan verlenen dan die, welke hun uitdrukkelijk in de wet zijn toegekend, thans wordt daar wel anders over gedacht.
Lit.: R. Caillemer, Histoire de l’exécution testamentaire (Lyon 1901); E. M. Meyers, Erfrecht, 4de dr. (1941), blz. 403-432; R. W. H. Pitlo, De ontwikkeling der executeele. Diss. Leiden (1941).
In BELGIË zijn de rechten en verplichtingen van de executeur-testamentair, die doorgaans testamentuitvoerder genoemd wordt, geregeld door de artikels 1025 en vlgg. van het B. W. De regeling is dezelfde als voor Nederland.