(de Franse naam Néau is weinig gebruikelijk), is een Vlaamse stad in de prov. Luik, aan de Wezer of Vesdre, op de grens van kalk- en leistreek.
Oppervlakte 8331 ha, grotendeels bebost, vnl. door het Hertogenwald. Golvende bodem: er is een boven- en een benedenstad. Landen bosbouw, veeteelt; textiel-, leder-, metaal-, voedings-, bouw- en chemische industrie, w.o. zeep; belangrijke markt, toeristisch bedrijf. Inw. (1948) 14 462. Tot in de 17de eeuw bleef Eupen een gehucht van Balen, hertogdom Limburg, zowel bestuurlijk als kerkelijk. Het weven zou er zijn ingevoerd in de 14de en 15de eeuw door emigranten uit het roerige Vlaanderen — anderen schrijven de industriële ontwikkeling toe aan Franse Calvinisten in de 17de eeuw. In 1690 kreeg Eupen een burgemeester, in 1695 werd het parochie, en onder het Frans bestuur kanton-hoofdplaats (1795-1814) — toen vooral kwam de lakenweverij tot bloei. In 1814 werd de stad Pruisisch. In 1920 werd heel de Kreis Eupen bij België gevoegd. De St-Niklaaskerk (1724) is in 1949 grotendeels afgebrand. Modelsanatorium. In de Vesdre-vallei werd even boven Eupen een afdamming gebouwd. Folkloristisch vermaard is het Rosenmontagfeest, op Vastenavond.LEO DE WACHTER
Lit.: J. Heinen, Pfarrgesch. Eupens (Eupen 1896); J. Boehmer, Eupener Bilder (Eupen 1929) ; R. Jeuckens, Eupener Land und Volk (Aachen 1935).