(1), is de naam van de bewoners van het N. van Noord-Amerika en van Groenland. Het woord betekent „rauwvleeseter” en is een scheldnaam, hun door de Indianen gegeven.
Zelf noemen zij zich Innuït, wat „mens” betekent. Hoewel vroeger vaak beschouwd als zeer verwant met de Mongolen, meent men tegenwoordig vrij algemeen met een afzonderlijk ras te doen te hebben. De anthropologische kenmerken zijn o.m. lichaamslengte 157 cm bij de mannen, 145,4 cm bij de vrouwen van de Pooleskimo’s (die meer naar het Z. zijn wat groter); de schedel is hoog, het gezicht is breed met uitstekende jukbeenderen; gezicht rond, de neus is klein, vooral bij de vrouwen en kinderen, zodat men een liniaal over de jukbeenknobbels kan leggen, zonder dat de neus geraakt wordt; handen en voeten zijn klein maar welgevormd ; de kleur van de huid is licht bruingeel. De schedelinhoud is groot. Doordat de Eskimo’s zich betrekkelijk weinig met andere rassen vermengd hebben, is er een vrij grote eenheid in anthropologisch voorkomen, alleen de Alaska-Eskimo’s, die sterk de invloed van de N.W.-Indianen hebben ondergaan, maken op deze regel een uitzondering. De haren zijn lang, zwart en golvend, de ogen doen denken aan die van de Mongolen, klein maar zonder ogenplooi. Een afzonderlijke plaats nemen de Blonde Eskimo’s van Victoria Island in, door Stefansson beschouwd als bastaards van Scandinaviërs en Eskimo’s. WOONPLAATS
De Eskimo’s bewonen Groenland met omliggende eilanden, het N. van Noord-Amerika tot aan de mond van de Copperriver in Alaska. Boas, de erkende autoriteit in dit geval, verdeelt hen in Centrale Eskimo’s, de Oostelijke groep op Groenland en een Westelijke in Alaska. De eerste groep tussen King William’s Island, Smith Sound en Labrador wordt als de voornaamste beschouwd, die het minst invloed van vreemde beschaving heeft ondergaan. In totaal zijn er ca 35 000 Eskimo’s : op Groenland 11 000, de centrale groep 4000, in Alaska en op de Aleoeten 20 000. De Alaskagroep heeft een groot deel van haar mythologie evenals haar kunst, bijv. het beschilderen en van snijwerk voorzien van de gebruiksvoorwerpen, ontleend aan de naburige Indianen.
WONINGEN
Doordat de Eskimo’s jagers en vissers zijn, hebben zij geen vaste woonplaatsen, des zomers wonen zij in tenten van zeehondenvellen, gesteund door drijfhout, des winters in sneeuwhuizen op of gedeeltelijk in de grond. Het sneeuwhuis wordt opgetrokken van blokken bevroren sneeuw, een stuk doorzichtig ijs doet dienst als venster. De banken en bergruimten zijn eveneens van sneeuw. Het sneeuwhuis is koepelvormig en heeft als ingang een nauwe gang die zo laag is dat men op handen en voeten naar binnen moet kruipen. Deze gang heeft vaak een rechte hoek waardoor de koude buitenlucht minder gemakkelijk binnendringt. Voor de verlichting dient een zgn. traanlamp, een bakje met brandende traan, dat tevens voor verwarming en koken gebruikt wordt. De temperatuur in de hut is even boven het vriespunt. Door de grote tegenstelling met de buitentemperatuur wordt dit als warm ondervonden en de Eskimo leeft in de hut bijna of geheel naakt.
MIDDELEN VAN BESTAAN
In de eerste plaats vangen zij zeehonden, walrussen, ijsberen, walvissen, zalm enz., doch ook muskusossen, vogels en rendieren zijn van hun gading. De jacht begint pas ongeveer Juli, wanneer veel sneeuw gesmolten is. De vellen van de dieren worden gebruikt voor kleding, huizenbouw, kajaks (boten) enz., de beenderen dienen o.a. voor het vervaardigen van harpoenen, naalden, sleden, sieraden. Voor de winter wordt een vleesvoorraad in bevroren toestand gevormd. Als plantaardig voedsel gebruiken zij mossen, bessen, de maaginhoud van de rendieren enz. Het rendier was niet door de Eskimo’s getemd en diende slechts als jachtwild. De Blanken hebben in Alaska tamme rendieren ingevoerd om de Eskimo’s tot veehouders te maken, wat reeds ten dele is gelukt. Het enige huisdier is de Poolhond, die als jacht- en trekdier dienst doet.
FAMILIELEVEN
De moraal van de Eskimo’s verschilt van de onze, de huwelijksband is losser. Een man heeft zoveel vrouwen als hij krijgen en onderhouden kan. Deze zijn zo mogelijk zusters en leven vreedzaam in dezelfde tent of sneeuwwoning. Naast polygamie komt een enkele maal polyandrie voor. Het aantal kinderen is gering, door het doden van pasgeborenen houdt men de stam op gelijke grootte. Oude lieden, die de tochten naar het binnenland niet meer kunnen meemaken, worden achtergelaten om van honger te sterven of worden op hun verzoek gedood.
STAMLEVEN
Er bestaat een grote sociale gelijkheid, eigenlijke hoofden heeft men niet. De sjamaan (angekok) is echter een man van gewicht, terwijl erkende beste vissers en jagers het economisch leven en trekken regelen. Gedurende de winter regelt iedere familie haar eigen zaken, de hutgemeenschap is dan souverein. Er bestaat een ver doorgevoerd communisme, zo lang er eten is, lijdt niemand honger. Onsociale elementen worden uitgestoten of gedood. Individuele geschillen worden door een zangduel, waarbij men elkaar belachelijk maakt, beslecht, maar moord eist bloedwraak, al lost zich deze dan ook vaak op in het betalen van een weergeld. Vooral gedurende de winter is het houden van feesten een welkom tijdverdrijf, waarbij veel gedanst wordt.
RELIGIE
Aangewezen voor hun onderhoud op de grote zeezoogdieren, trachten zij deze gunstig voor zich te stemmen, opdat zij zich beter zullen laten vangen. Deze behoren aan de godin Sedna, zij zijn ontstaan uit haar afgeknepen vingers. Het doden van de haar zo na verwante beesten wekt haar toorn op en godsdienstige ceremoniën zijn noodzakelijk haar en de beledigde zielen van de dieren weer te verzoenen. Wordt ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch de Eskimomaatschappij door hongersnood, epidemie, slecht weer enz. getroffen, dan moet de angekok de schuldige(n) opsporen, want er moet tegen de voorschriften gezondigd zijn. Zo nodig wordt dan de overtreder gedood.
De zielen van de overledenen gaan naar het hiernamaals. Daarbij onderscheidt men een gelukkig verblijf boven de aarde waarheen zij gaan die goed hebben geleefd en een hel onder de aarde waar het steeds donker is en zeer koud.
INVLOED VAN DE BLANKEN
De aanraking met de Europeanen heeft de Eskimo-cultuur sterk beïnvloed en veel van het oorspronkelijke weggenomen, bijv. bij de Labrador-Eskimo’s: zeehonden worden in plaats van met pijl en boog met moderne geweren gedood; de kleding wordt steeds meer gelijk aan die van de Europeanen en Amerikanen; houten huizen door kachels verwarmd hebben de sneeuwhuizen ten dele vervangen, de laatste dienen dan alleen als schuilplaats gedurende grote tochten. Door zending en missie is veel van het oude geloof verdwenen.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: E. F. S. J. Petitot, Les grands Esquimaux (1887); F. Boas, The Central Eskimo (6th Ann. Rep. Bureau American Ethnology 1888); Idem, The Eskimo (Annual Archaeological Report, Toronto 1906); Idem, Ethnological Problems in Canada (Joum. of the R. Anthropol. Institute XI 1910); Idem, The religious beliefs of the Central-Eskimos (in The populär Science monthly, dl LVII, no 7; T. Nansen, Eskimo life, transl. by W. Archer (1893). Duitse vert.: Eskimoleben (1903); K. Rasmussen. People of the Polar North. Gompiled fr. the Danish orig. and ed. by G. Herring (1908); V. Stéfansson, My life with the Eskimo’s (1913); J- W. Bilby, Among unknown Eskimo (1923); Kaj. Berket-Smith, The Eskimos (London 1936. Duitse vert.: Die Eskimos Zürich 1948); Knud Rasmussen, Intellectual Culture of the Iglulik Eskimos (Rep. of Fifth Thule Expedition, dl VII, no 1 Kobenhavn 1929, dl VIII, nos 1-2, Kobenhavn 1932).
(2), is een dikke wollen winterjasstof met een in één richting gestreken kort haardek. De stof wordt uit kaardgarens als dubbelweefsel vervaardigd. Het gewicht van de afgewerkte stof bedraagt ca 600 gram per m2.
Gustav ESMANN
Deens schrijver (Kopenhagen 19 Aug. 1860 - 4 Sept. 1904) behoort tot de kring van pessimistische, geblaseerde schrijvers, die in een verfijnde stijl korte schetsen en toneelstukken schreven met het dagelijkse gebeuren ab onderwerp. Onder ironie wordt het diepere gevoel verborgen.
Bibl.: I Kobenhavn (1891); I Proviusen (1890); Den kaere Familie (1892); Magdalene (1893); Den store Maskerade (1895); Det gamle Hjem (1899); Alexander den Store (1900); Samlede Vterker I—III (1907).