Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

ERNST Casimir

betekenis & definitie

graaf van NASSAU-DIETZ (Dillenburg 22 Dec. 1573 - bij Roermond 2 Juni 1632), zoon van Jan de Oude en van Elizabeth van Leuchtenberg. Na een verblijf o.a. te Genève ging hij naar Leeuwarden, waar zijn oudste broeder Willem Lodewijk stadhouder was en hij zijn opvoeding beëindigde.

Daarna vergezelde hij zijn broer op diens veldtochten, o.a. bij het beleg van Groningen (1594). In 1595 werd hij in de noodlottige strijd aan de Lippe door de Spanjaarden gevangen genomen, maar spoedig tegen losgeld vrijgelaten. Als bevelhebber nam hij aan de belegeringen van Hulst (1596), Rijnberk en Lingen deel. In 1598 vergezelde hij Louise de Coligny naar Frankrijk. In 1600 maakte hij zich meester van het fort Philippine, doch werd op de morgen van de slag bij Nieuwpoort (2 Juli) bij Leffinghem verslagen, waarheen prins Maurits hem gezonden had om de vijand op te houden. Intussen kreeg Maurits hierdoor tijd zijn leger bij Nieuwpoort in slagorde te stellen. In 1605 werd graaf Ernst aangesteld tot gouverneur van Rijnberk, van waaruit hij Lochem veroverde (1606). Door het overlijden van zijn vader kwam hij in 1606 in het bezit van het graafschap Dietz. Vervolgens werd hij tot veldmaarschalk en luitenant-gouverneur van Gelderland benoemd (1607) en in 1610 tot luitenant-gouverneur van Utrecht. In 1620 volgde hij Willem Lodewijk op als stadhouder van Friesland.Na het eindigen van het Twaalfjarig Bestand hielp hij in 1622 Bergen-op-Zoom bemachtigen en ontrukte Steenwijk aan de Spanjaarden. Na de dood van Maurits in 1625 werd hij ook stadhouder van Groningen en Drente. In 1626 maakte hij zich meester van Oldenzaal, beteugelde een oproer te Leeuwarden en hielp in 1628 Grol veroveren en in 1629 ’s-Hertogenbosch belegeren ; tijdens dit beleg kon hij graaf Hendrik van den Berg en Montecuculi, die een inval in Gelderland deden, niet verdrijven, slechts belette hij het voorwaarts dringen van de vreemde legerbenden. In 1632 trok hij met Frederik Hendrik naar Venlo en werd afgezonden, om zich meester te maken van Roermond, doch werd bij het bezichtigen van de loopgraven door een kogel gedood. Hij onderscheidde zich door zijn dapperheid en minzaamheid, maar was op godsdienstig gebied veel minder verdraagzaam dan Frederik Hendrik. De staatszaken liet hij vrijwel steeds aan de Friese bestuurders over; hij was vooral militair geïnteresseerd.

Lit.: Je maintiendrai, II (1906).

< >