Spaans prozaschrijver (Madrid 2 Aug. i8gg), studeerde letteren aan de Universidad Central te Madrid, onder leiding van Ramón Menéndez Pidal, Américo Castro en Tomas Navarro Tomas. In 19231924 was hij lector in het Spaans aan de Universiteit te Straatsburg.
Thans is hij werkzaam bij het onderwijs in zijn geboortestad. Hij debuteerde met Notas marruecas de un soldado (1923), een verzameling indrukken van de oorlog in Noord-Afrika waarin de jonge auteur nog sterk onder de invloed staat van „Azorin” en Baroja. Een eigen, zij het een wat schril, geluid laat hij horen in Los toros, los castanuela y la Virgen (1927), waarin naast serieuze culturele essays, sterk detonerende fragmenten worden geboden van een wel zeer ongebreidelde avant-gardist. De Carteles (1927), verschenen onder het pseudoniem „Gecé”, zijn zo mogelijk nog wilder en schreeuwender van kleur.
In 1927 richtte Giménez Caballero een avant-gardeblad op, La Gaceta Literaria, waarvan hij vijf jaar lang de leiding had, en dat grote invloed uitoefende op de Spaanse jongeren, evenals trouwens het hoogst merkwaardige boek To, inspector de alcantarillas, dat in 1928 verscheen. In Hércules, jugando a los dados (1929), Circuit o imperial (1930) en Trabalenguas sobre Espana (1931) is de schrijver weer zeer turbulent; El Belen de Salzillo en Murcia (1934) daarentegen bevat hoogst opmerkelijke opstellen over allerlei onderwerpen (kunst, folklore). In Genio de Espana (1932) kant hij zich krachtig tegen het defaitisme en negativisme van het geslacht van 1898 en keert zich fel tegen alles wat Engels, Amerikaans en Protestants is. In uitstekend proza werpt hij zich op tot verdediger van het Katholicisme. PROF. DR C. F. A.
VAN DAM.