Frans godsdiensthistoricus, oriëntalist en wijsgeer (Tréguier, Bretagne, 27 Febr. 1823 - Parijs 2 Oct. 1892), was bestemd voor het priesterschap, maar zijn geestelijke evolutie, speciaal de studie van de oorsprong en de betekenis der bijbelboeken, bracht hem verder van de Katholieke dogma’s en hij verliet het Saint-Sulpice-seminarium (6 Oct. 1845) om zich geheel aan de philologie te wijden. Nu volgden enige moeilijke jaren van ingespannen studie, die hij bekroonde met de doctorstitel voor zijn Averroès et l’Averroïsme (1852).
Na wetenschappelijke studiereizen naar Rome, later naar Syrië (met als secretaresse zijn zuster Henriette, die er stierf) werd hij in 1862 benoemd tot professor in de Semietische talen aan het Collège de France, maar onmiddellijk na zijn critische openingsrede geschorst.De roem kwam het jaar daarna, toen Renan het eerste deel publiceerde van de Histoire des Origines du Christianisme (1863-1883, 7 vol.), het befaamde Vie de Jésus, naar de vorm meer een bekoorlijke roman dan een wetenschappelijke studie, waarin Jezus niet mythisch verklaard werd als door D. F. Strauss*, maar louter voorgesteld als mens, „le doux Jésus” in het liefelijk Galilea, eerst utopist, daarna anarchistisch revolutionnair. Het boek had een overweldigend succes, vier maanden na de publicatie waren 60 000 exemplaren verkocht, meer dan 80 geschriften er voor of er tegen uitgebracht (warm verdedigd o.a. door C. Busken* Huet) en 11 vertalingen gegeven (Ned. vert. Haarlem 1863). Rustig zette Renan zijn historische studie van het Christendom voort; zijn Histoire du peuple d’Israël (1887-1893, 5 vol.) is te beschouwen als een inleiding op zijn eerste werk.
De val van het Keizerrijk bracht Renan herstel van zijn functie aan het Collège de France, maar de oorlog van 1870-1871 gaf hem, die een diepe eerbied had gekoesterd voor de Duitse wetenschap, grote teleurstelling en de opstand van de Commune bracht hem tot bezinning op politieke vraagstukken, waarvoor hij een aristocratisch-conservatieve oplossing voorstelde in La Réforme intellectuelle et morale de la France (1871). De tot in mondaine kringen populair geworden schrijver (geziene gast o.a. in de salon van prinses Mathilde Bonaparte) vermaakte zich de laatste jaren van zijn leven met de uiteenzetting van een sceptisch dilettantisme in een aantal wijsgerig getinte drama’s (Caliban, 1883, een repliek op Shakespeare*’s Tempest; Le Prêtre de Némi, 1885), maar dit was meer een aantrekkelijk spel dan uiting van een diepe overtuiging, want tot zijn dood bleef hij de strijder voor de waarheid, die geen enkele concessie deed aan zijn tegenstanders, getuige de late publicatie van zijn Avenir de la Science (1890), dat in hoofdzaak de jeugdgesprekken weergeeft tussen Renan en M. Berthelot* na de revolutie van 1848 en waarin ze hun geloof in de wetenschap beleden.
Met H. Taine* is Renan de brillante vertegenwoordiger geweest van het „scientisme”, de leider van de generatie 1860-1890 welke van de vooruitgang van de wetenschap de oplossing verwachtte van alle mysteries en steun voor haar geestelijke noden. Maar ook voor de moderne lezer hebben de intieme geschriften van Renan, zoals de Souvenirs d’Enfance et de Jeunesse (1883), waarin zijn fraaiste prozabladzijden Prière sur l’Acropole, nog een grote bekoring.
DR R. WIARDA
Bibl.: Geschiedenis en philologie: Histoire générale et système comparé des langues sémitiques (1855); Etudes d’histoire religieuse (1857); Nouvelles considérations sur le caractère général des peuples sémitiques (1859); Essais de morale et de critique (1859); Mission de Phénicie (1864); Mélanges d’histoire et de voyages (1878); Nouvelles études d’histoire religieuse (1884); Mélanges religieux et historiques (1904). Politiek: Questions contemporaines (1868); Qu’est-ce que c’est qu’une nation (1882); Discours et conférences (1887); Dialogues et fragments philosophiques (1876). Persoonlijke geschriften: Lettres du Séminaire 1838-1846 (1902); Lettres intimes 1842-1845 (1896); Nouvelles lettres intimes 1846-1850 (1923); Corr. de Renan et de Berthelot 1847-1892 (1898); Ma sœur Henriette (1895, geschreven 1862); Cahiers de jeunesse 1845-1846 (1906 en 1923); Nouveaux cahiers de jeunesse 1846 (1907); Drames philosophiques (1888); Feuilles détachées (1892); Fragments intimes et romanesques (1914) ; Corr. 1846-1892 (1927 en 1929); Œuvres complètes éd. déf. p.p. H. Psichari (vanaf 1947).
Lit.: J. Tielrooy, E. R. (1948, goede inleiding) ; E. R. in Nederland (De Nieuwe Stem, Mrt 1950); H. Girard et H. Moncel, Bibl. des œuvres d’E.
R. (1923); J. Psichari, Jugements et Souvenirs (1925) ; J. Boulenger, R. et ses critiques (1925) ; P. Lasserre*, R. et nous (1923) ; La jeunesse d’E. R. Histoire de la crise religieuse au XIXe siècle (1925-1932, 3 vol.); J.
Pommier, R. d’après des documents inédits (1923); La pensée religieuse de R. (1925); R. et Strasbourg (1926); La jeunesse cléricale d’E. R.; Saint-Sulpice (1933); H. Tronchin, E. R. et l’étranger (1928); A. Albalat, La „Vie de Jésus” d’E. R. (1933); R* H.
Psichari, R. d’après lui-même (1937); R. et la guerre de 70 (1947); Ph. v. Tieghem (1949); M. Barrès, Huit jours chez M. Renan (1888).