wordt van tal van soorten eiken gewonnen als bijproduct naast het hout, om het hoge looistofgehalte, terwijl van enkele soorten, o.a. Q. pedunculata Ehrh., Q. sessiliflora Salisb., Q. pubescens Willd., Q,. eer ris L., culturen worden aangelegd, die om de 14-20 jaar worden afgesneden, ter winning van de jonge schors, terwijl het hout als brandhout dienst doet.
De schors, die al in de Oudheid als looimiddel gebruikt werd, is ook thans in vele landen nog van belang. De looistof zit in de parenchymcellen en varieert met de leeftijd, is maximaal als de schors 13-25 jaar oud is, en neemt daarna af. Gemiddeld vindt men 10 pet looistof, 5,5 pet oplosbare niet-looistof, 71,5 pet onoplosbare stoffen en 13 pet water. Veelal wordt de schors na een droogproces geëxtraheerd. De looistof bevat zowel gallus- als digalluszuur en bovendien quercetine, een flavonol, dat geen looiend karakter heeft; dit laatste komt vooral voor in de bast van Quercus discolor Ait. (syn. Q. tinctoria), die dan ook als quercitronbast veel in de textielververij gebruikt wordt,DR A. KLEINHOONTE
Lit.: J. von Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches I (Leipzig 1927), p. 868; L. Meunier et Cl. Vaney, La Tannerie (Paris 1936), p. 178.