Brits componist (Lowestoft 22 Nov. 1913), studeerde bij Samuel (piano) en Bridge (compositie) en vervolgens aan het Royal College of Music bij Benjamin en Ireland. Op jeugdige leeftijd openbaarde zich zijn vruchtbaar componeertalent en op 35-jarige leeftijd heeft hij reeds een oeuvre op zijn naam, dat imponeert door qualiteit en quantiteit, zowel als door de grote waardering waarmede het in de muzikale wereld is ontvangen.
In een als woonhuis ingerichte molen te Norfolk wijdt hij zich aan het componeren, welke bezigheid hij alleen onderbreekt ter wille van zijn tweede passie: het uitvoeren van muziek. Britten is een voortreffelijk pianist, in welke hoedanigheid hij zich vooral laat horen als partner van de zanger Peter Pears, met wie hij grote concertreizen heeft gemaakt, o.m. ook in Nederland.Bibl.: Hij schreef de opera’s: Peter Grimes op. 33 (1944) op een libretto van Montagu Slater naar een gegeven van G. Grabbe, The Rape of Lucretia op. 37 (1946) op een libretto van Ronald Duncan naar een gegeven van A. Obey, Albert Herring op. 39 op een libretto van Eric Grozier naar een gegeven van G. de Maupassant. Voor orkest schreef hij Sinfonietta op. 1 (1932) voor kamerorkest, Simple symphony voor strijkorkest op. 4; Variations on a Theme of Frank Bridge op. 10 (1937) voor strijkorkest, Mont Juic op. 12 (1935) suite van Catalaanse dansen voor orkest (in samenwerking met Lennox Berkeley), Kermesse Canadienne op. 19 (1939), Sinfonia da Requiem op. 20 (1940), Four Sea Interludes uit de opera „Peter Grimes” op. 33a (1944), Passacaglia uit de opera „Peter Grimes” op. 33b (1944), Soirées Musicales op. 9. (1936) suite naar Rossini, Matinées Musicales op. 24 (1941) tweede suite naar Rossini, Prelude and Fugue op. 29 voor strijkorkest, The Young Persons’ Guide to the Orchestra op. 34 (1945); Pianoconcert no 1 op. 13 (1938, revisie 1946), Vioolconcert op. 15 (1939), Diversions voor piano (linkerhand) en orkest op. 21 (1940) (geschreven voor de eenarmige pianist Paul Wittgenstein), Scottish Ballad voor 2 piano’s en orkest op. 26 (1941), Our Hunting Fathers op. 8 (1936) een symphonische liederencyclus voor een hoge stem en orkest, Les Illuminations op. 18 (1939) op gedichten van Arthur Rimbaud voor sopraan of tenor en strijkorkest, Four British Folk Songs (1942) voor tenor en orkest, Serenade op. 31 (1943) voor tenor, hoorn en strijkorkest, Drie aria’s uit de opera „Peter Grimes” op. 33 (1944) en drie aria’s uit de opera „The Rape of Lucretia” op. 41 (1945) Voor kamermuziekbezetting schreef Britten slechts enkele werken, nl. een Phantasy-kwartet voor hobo en strijktrio op. 2 (1932), eeh suite voor viool en piano op. 6 (1934) en twee strijkkwartetten (no i, op. 25 [1941] en no 2, op. 36 [1945])- Voor piano schreef hij een suite (Holiday Diary) op. 5 (1934) voor twee piano’s een Introduction and Rondo alia burlesca en een Mazurka elegiaca, opmerkelijk weinig voor een componist die zelf pianist is.
Hij schreef een groot aantal liederen met pianobegeleiding, nl.: Two Ballads, On this Island op. 11 (1937) Seven Sonnets of Michelangelo op. 22 (1940), Folk songs (3 bundels), The holy sonnets of John Donne op. 35 (1945), The Birds en Canticle op. 40. Voor koor schreef hij A Boy was born op. 3 koraalvariaties voor gemengd koor a.c., Hymn to St. Cecilia op. 27 (1942) voor gemengd koor a capella, A Ceremony of Carols op. 28 (1942) voor drie stemmen en harp of piano, Rejoice in the Lamb feestcantate op. 30 (1943) voor koor en orgel, Festival Te Deum op. 32 (1945) voor koor en orgel, Hymn to the Virgin anthem voor gemengd dubbelkoor a.c., I lov’d a Lass voor gemengde stemmen en piano, Lift Boy voor gem. st. en piano, Advance Democracy voor gem. st. a.c., Friday Afternoons op. 7 12 kinderliederen met pianobegeleiding, Ballad of Heroes op. 14 (1939) voor tenor- of sopraansolo, gemengd koor en orkest en Saint Nicholas-cantata, voor tenorsolo, gem. koor en strijkorkest.
Voorts bewerkte en verzorgde Britten de uitgave van een aantal werken van Henry Purcell.
Lit.: Erwin S te in, Opera and Peter Grimes, essay in „Tempo” (945); Idem, Form in Opera: Albert Herring examined, essay in „Tempo” (1947); A. L. Bacharach, British Music of our Time (1946).