Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Edmund husserl

betekenis & definitie

Duits wijsgeer, grondlegger der hedendaagse phaenomenologie (Prossnitz, Moravië, 8 Apr. 1859 - Freiburg i.B. 27 Apr. 1938), was hoogleraar te Göttingen (1901) en 1916 tot 1928 (emeritaat) te Freiburg i.B. Hoewel Christen sedert 1887 (Augsburger Konfessie), werd hij in 1934, omwille van zijn Joodse afkomst, van alle ambten ontheven.

In de Logische Untersuchungen (2 dln, 1900-’01) publiceert hij zijn vroegste phaenomenologische onderzoekingen; in Ideen zu einer reinen Phänomenologie Buch / (1913) werkt hij de phaenomenologie uit tot een algemeen toepasselijke wijsgerige methode (Wesensschau, reductie en intentionele analyse), die tot een vernieuwing der wijsgerige systematiek wil leiden. Dezelfde themata worden weer opgenomen en verder uitgediept in Formale und transzendentale Logik (1929), Méditations Cartésiennes (1931) en Die Krisis der europäischen Wissenschaften und die transzendentale Phänomenologie (1936).De door hem uitgegeven geschriften zijn veeleer programmatisch; de meeste phaenomenologische ontledingen berusten sedert 1938 — als manuscript— in het zgn. Husserl-Archief te Leuven; met de uitgave van een keuze uit zijn 40 000 blz. handschrift werd een aanvang gemaakt (Husserliana, Den Haag 1950).

Van ca 1905 tot aan zijn dood is hij de erkende, maar niet steeds gevolgde meester van de phaenomenologische richting in de hedendaagse wijsbegeerte (A. Pfänder, M. Geiger, M. Scheler, M. Heidegger, E. Stein, L.

Landgrebe, E. Fink, M. Färber e.a.), die in het Jahrbuch für Philosophie und phänomenologische Forschung (1913 - 1930; 12 dln) haar orgaan had. Husserl oefende tot ca 1930 een ongemeen grote invloed uit op de jongere Duitse wijsgeren en psychologen; sedert ca 1920 vond zijn denkstijl ook ingang in Nederland (H. J. Pos), in België (E. de Bruyne, A. de Waelhens), Frankrijk (G.

Berger, M. Merleau-Ponty, J. P. Sartre), in Noord- en Zuid-Amerika (Int. Phenomenological Society; Buffalo, 1939) enz. De existentialisten namen veelal zijn leer der intentionaliteit en zijn zgn. ,,intentioneel-analytische methode” over.

DR. H. L. VAN BREDA

Bibi.: J. Patoöka, Husserl-Bibliogr., Rev. Int. de Phil., i (r939)> 374-397 (van en over Husserl); Erfahrung und Urteil (posthuum, 1939); Gartesianische Meditationen (1950); Idee der Phänomenologie (1950); Ideen zu einer reinen Phänomenologie und phänomenologischen Philosophie. Buch I, II, III (1950).

Lit.: Rev. Int. de Phil. 1 (1939), nr 2 („consacré ä Husserl”); Journal of Philosophy and Phenom. Research (Buffalo, U.S.A., 1940 en vlg.; daarin veel studiën over H. en phaenomenologie); Philos. Essays in Memory of E. H. (1940), verzamelband onder leiding van M. Färber (belangrijk); G.

Berger, Le Cogito.... de H. (1941); M. Färber, The Foundation of Phenomenology (1943) 5 H. L. van Breda, Het Husserl-Archief te Leuven, in: Alg. Ned. Tijdschr. voor Wijsbegeerte XXXVIII (1946); L. Landgrebe, Phänomenologie und Metaphysik (1949).

< >