Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DUSE-CHECHI, Eleonora

betekenis & definitie

Italiaans actrice (Vigèvano, prov. Milaan, 3 Oct. 1859 - Pittsburgh, V.S., 21 Apr. 1924), was kind van reizende tonelisten en zag in een derde-klas spoorwagon het levenslicht.

Met 4 jaar reeds trad ze in een tent te Chioggia op, met 14 jaar behaalde ze te Verona als Julia haar eerste triomf. De volgende jaren ging ze van één troep naar de andere over en steeds meer traden op de voorgrond: haar genie voor menselijk begrijpen en de weergaloze schoonheid van haar stem. Na haar successen in stukken van Augier en Zola (1878-’79) nam Cesare Rossi haar als prima diva in zijn befaamd gezelschap op. Europese roem verwierf ze, toen ze in 1882 te Turijn Sarah Bernhardt wist te „verslaan” met haar even idealiserende, maar zoveel vuriger Marguerite Gautier (Dumas fils). Toen zij in 1897 dezelfde rol te Parijs bracht, was Sarah zélf het, die het sein gaf tot de storm van applaus, welke volgde. Intussen had ze de kunstcentra van Europa en de V.S. alreeds veroverd met haar rollen in drama’s (Sudermann’s Magda, Santuzza in Verga’s Cavalleria rusticana) en ook blijspel (Mirandolina in Goldoni’s Locandiera), met welke glansrollen haar „eerste periode” is gekenschetst. Het was de hoogste vorm van romantisch realisme, gepuurd door de vlam van intens beleven. Uit die tijd dateert Coquelin aîné’s woord: „Niemand put uit loutere menselijkheid zoals zij; ze is gepassionneerd schoon en groot”. Haar eigen woorden lichten dit later toe, als zij schrijft: „Duizend vrouwen zijn er in mij, en elk om beurten laat mij lijden”.Hoogst gecultiveerd — vooral onder invloed van de dichter-componist Arrigo Boito —, vertrouwd met de mystieken en filosofen, maar bij al haar triomfen een ongelukkig zwervend leven leidend, kwam ze in 1896 onder de bekoring van Ibsen’s werk, welks dichterlijke meer dan zijn sociale beeldingskracht haar bezielde. Via de haar merkbaar zo verwante Ellida (De Vrouw van de Zee) en Hedda Gabler — twee van haar meestercreaties — ontstond haar „tweede periode”, die van uiterst aestheticisme, gevoed door haar verterende relatie (1897-1902) tot de superaestheet D’Annunzio, waaraan zij welhaast te gronde ging, maar die haar stijl en cultuur in klassieke zin stellig nog verrijkte. De dichter vereeuwigde hun vriendschap in de roman Il Fuoco, schreef speciaal voor haar La Gioconda (zijn Città morta was voor Bernhardt geweest!) en zij harerzijds verdedigde met haast heilig vuur zijn pleit als dramaturg, probeerde zelfs een soort Bayreuth voor het opvoeren van zijn werken te stichten. Zijn toneelfiasco sloeg op haar terug en ruïneerde haar; desondanks weigerde ze nog in 1902-’03 in de V.S. (met de troep van Ermete Zacconi) anders dan D’Annunzio te spelen.

In 1909 verdween ze, vnl. om gezondheidsredenen, voor twaalf jaren van het toneel. Toen ze, in geldnood, te Turijn weer optrad in 1923, was het in De Vrouw van de Zee. Zij wilde nog slechts moeders spelen, „vrouwen zonder leeftijd”, en zonder pruik: men moest haar „met haar grijze haren nemen”. La Duse veroverde nog éénmaal de wereld. Zij werkte nu vooral voor haar land en arme landgenoten, wie zij „het goede en schone van het leven” in een wereld vol onrecht en geweld wilde tonen. Tot die geestelijke kruistocht en voor jonge auteurs beoogde zij de stichting van een „Theater der Jongen”, dat echter, te vaag geconcipieerd, op een lakse regering strandde. Die derde, laatste periode was getekend door een verbazende herleving van haar jeugdgenie, eer dan door nieuwe creaties of stijl. Eenzamer dan ooit, speelde ze alom Ibsen, D’Annunzio, Marco Praga, het laatst te Londen (Juni 1923), waar zij voller huizen trok dan ooit tevoren. Ziek reeds, ging ze begin 1924 weer naar de V.S. Te Pittsburgh bezweek ze in een hotelkamer aan longontsteking.

Italiaanse emigranten knielden neer aan de New Yorkse haven, toen het lijk aan boord van het slagschip „Duilio” werd gedragen. Men wilde haar bij Italië’s grootsten in Santa Croce te Florence bijzetten, doch naar haar eigen wens werd ze voor haar landhuisje te Àsoio in de voor-Alpen begraven.

MR H. VAN DEN BERGH

Lit.: E. Gordon Craig, To Madame E. D., in The Mask, dl 1 (Mrt 1908); Gemma Ferruggia, La nostra vera Duse (Mil. 1924); Cesare Levi, La D. (Mil. 1924); M. Praga, Cronache teatrali (Mil. 1924); V. Talli, E. D., in La Lettura (Juni 1924); E. Schneider, E. D. (Paris 1925); A. Symons, E. D. (London 1926); E. A. Rheinhardt, Das Leben der E. D. (1930); E. D. Bildnisse u. Worte. Ges., übers. u. hrsg. v. B. Segantini u. F. v. Mendelssohn (Berlin 1926); T. Naeff, Twee tooneelspeelsters (Sarah Bernhardt en E. D.) (Amsterdam 1934); O. Resnevic-Signorelli, E. D. (Roma 1938) (Duitse vert. 1939). Vgl. Gino Ravà, E. D., note di un suo medico (Venezia 1933).

< >