Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DUALIS

betekenis & definitie

van Latijns duo (twee), noemt men in de spraakkunst die vorm van een nomen, pronomen of verbum, die aanwijst, dat van twee personen of zaken gesproken wordt. Die vorm gaat echter langzamerhand verloren in de pluralis of het meervoud, dat een onbepaalde hoeveelheid van personen of zaken aanduidt.

Alleen in die talen, die zich nog door een grote rijkdom van vormen onderscheiden, zoals het Sanskrit, het Oudgrieks en het Oudarabisch, vindt men een volledige dualis, zowel bij het naamwoord als bij het werkwoord; in het Hebreeuws vindt men het alleen bij de naamwoorden en wel bepaaldelijk bij die, welke door de natuur verordende paren aanwijzen, zoals ogen, handen, enz. Onder de Germaanse talen onderscheidt zich het Gotisch door een dualis, doch slechts bij het persoonlijk voornaamwoord van de eerste en tweede persoon en in de daarbij behorende vormen van het werkwoord. In het Latijn heeft men het dualis alleen in de woorden duo en ambo. In verscheidene talen kan men verschil aantreffen tussen een dualis inclusivus, in welk geval de toegesprokene is ingesloten (wij beiden), en een dualis exclusivus, in welk geval de toegesprokene niet is ingesloten (ik en een ander met ons beiden; zij met hun beiden) (zie ook getallen).DR B. VAN DEN BERG

< >