De noodlottige gevolgen, welke alkoholgebruik en vooral het misbruik op het lichaam en de geest van de mens kan hebben (zie alkohol), hebben ook de wetgever er toe gebracht deze op verschillende wijzen te bestrijden.
Art. 453 W.v.Sr. stelt een geldboete van ten hoogste f 15.− op het zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden.
Pleegt iemand dit feit bij herhaling, dan kunnen steeds zwaarder straffen worden opgelegd, terwijl bij derde of volgende herhalingen, gepleegd telkens binnen een jaar, nadat de laatste veroordeling onherroepelijk is geworden, een hechtenis kan worden opgelegd van ten hoogste drie weken. Bovendien kan de dader, indien hij tot werken in staat is, voor ten hoogste een jaar in een rijkswerkinrichting worden geplaatst.
Art. 426 W.v.Sr. stelt verschillende handelingen strafbaar van degeen, die in die toestand verkeert, waarvoor hij aansprakelijk wordt gesteld, nl.
1. indien hij in het openbaar het verkeer belemmert of de orde verstoort;
2. eens anders veiligheid bedreigt;
3. een handeling verricht, waarbij, tot voorkoming van gevaar voor leven of gezondheid van derden, bijzondere omzichtigheid of voorzorgen worden vereist, bijv. wanneer hij een met een paard bespannen wagen door een drukke straat rijdt. De strafbedreiging is beperkt tot hechtenis van ten hoogste zes dagen of tot een geldboete van ƒ 25,−.
Hiernaast is krachtens de Motor- en Rijwielwet (artt. 22 jo. 29) de bestuurder van een motorrijtuig of rijwiel, die daarmede rijdt over een weg of een rijwielpad, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van het gebruik van alkoholhoudende drank, dat hij niet in staat moet worden geacht, het motorrijtuig of rijwiel naar behoren te besturen, strafbaar met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ƒ 1000,−, terwijl hem bovendien de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste één jaar (in geval van herhaling voor twee jaren) kan worden ontzegd (art. 31).
Onder de misdrijven tegen de zeden is een bepaling opgenomen (art. 252 W.v.Sr.), die drie strafbare feiten omschrijft betreffende het verstrekken van drank. In de eerste plaats is hij strafbaar, die aan iemand, die in kennelijke staat van dronkenschap verkeert, bedwelmende drank verkoopt of toedient, in de tweede plaats hij die een kind beneden de leeftijd van 16 jaar dronken maakt, en ten slotte hij die iemand door geweld of bedreiging met geweld dwingt tot het gebruik van bedwelmende drank. Al naar de gevolgen zijn verschillende straffen mogelijk, afwisselend van gevangenisstraf van ten hoogste 9 maanden of geldboete van f 300,− tot 9 jaar gevangenisstraf en ontzetting van het beroep.
Ook krachtens de burgerlijke wetgeving kan drankmisbruik ernstige gevolgen hebben. Zo kan volgens art. 487 B.W. de gewoonte van drankmisbruik, wanneer deze tot enige in die bepaling opgesomde onmaatschappelijke daden leidt, reden zijn een meerderjarige onder curatele te plaatsen.
Een punt, dat tot veel verschil van mening onder de strafrechtsgeleerden aanleiding heeft gegeven, is de vraag naar de aansprakelijkheid van iemand, die in dronkenschap een strafbaar feit pleegt. Dronkenschap toch kan een oorzaak zijn van onbewust handelen. Art. 37 zegt, dat niet strafbaar is hij, die een feit begaat, dat hem o.a. wegens ziekelijke storing zijner geestvermogens niet kan worden toegerekend. Nu is het een feit, dat dronkenschap dikwijls een oorzaak is van onbewustheid, waarbij degeen die handelt door vergiftiging een ziekelijke stoornis heeft, zij het ook dat deze veelal van tijdelijke aard is. Voor een handelen in die staat kan moeilijk strafrechtelijke aansprakelijkheid worden aangenomen.
Oudtijds werd dikwijls een onderscheid gemaakt tussen opzettelijke, vrijwillige, toevallige en onvrijwillige dronkenschap en in verband daarmede de aansprakelijkheid verschillend geregeld, of wel hield men rekening met verschillende graden van dronkenschap. Dergelijke schakeringen zijn practisch onhoudbaar en de oude zegswijze: „Wat men dronken misdoet, nuchteren moet geboet”, vindt dan ook in de rechtspraak gewoonlijk toepassing. Men kan aannemen, dat de beslissende causale handeling ligt in de periode van toerekenbaarheid — dus toen de dader nuchter was en zich bedronk — m.a.w. hij heeft zichzelf als instrument gebruikt voor zijn in dronkenschap gepleegde handeling. Naar uit de geschiedenis der totstandkoming van de Nederlandse Strafwet blijkt, heeft men zich toen op het standpunt gesteld, dat het opzet tot het verrichten van een handeling geacht moet worden gevormd te zijn in een toestand van toerekenbaarheid, de handeling zelf in die van bewusteloosheid. Hieruit moet dan volgen, dat het voor de strafbaarheid voldoende is, dat het opzet aan de daad voorafging. De moeilijkheid blijft, dat het verband tussen wil en daad verbroken is.
Ten slotte mag niet nagelaten worden er op te wijzen, dat in Nederland tal van verenigingen bestaan ter bestrijding van het alkoholisme en de daaraan verbonden gevolgen, welke hoogst nuttig werken.
MR DR J. WIJNVELDT ♰
Lit.: E. Fischer, L’alcoolisme devant la loi pénale (Thèse, Paris 1900); B. Gewin, Dronkenschap en Strafrecht, T.v.S. XXI, 173; G. A. van Hamel, Inleiding (Vierde dr. blz. 329, onder 10c met verdere lit.opg.); Heilbronner, Die strafrechtliche Begutachtung der Trinker (1905); H. Hoppe, Alkohol und Kriminalität (1906); J. van Kiene, Alkohol und Zurechnungsfähigkeit im Strafrecht und Civilrecht (1908); J. Kruseman, Strafrecht en alcoholisme, T.v.S. VII, 1; V. A. Reko, Magische Gifte Rausch- und Betaubungsmittel der neuen Welt (Stuttgart 1936); J. R. B. de Roos, Parallellismen tusschen Alcoholisme en Criminaliteit, T.v.S. XXIII, 191; J. C. Tjessinga, Eenige aanteekeningen betreffende de strafbaarstelling van openbare dronkenschap (Ac. Pr. Vrije Univ. 1921); R. B. A. Ver Loren van Themaat, Iets over den invloed der dronkenschap op de toerekenbaarheid (Ac. Pr. Utrecht 1881).
In de gerechtelijke geneeskunde poogt men tegenwoordig dronkenschap wetenschappelijk te bewijzen of uit te sluiten. Daartoe dient men hoofdzakelijk een bloedafneming te verrichten met een daaropvolgende kwantitatieve scheikundige bepaling van alkohol. Uit de bekomen cijfers wordt met zekerheid afgeleid of de onderzochte persoon al of niet in dronken toestand verkeerde. Dit onderzoek is in vele landen bij verkeersongevallen wettelijk voorgeschreven en berust heden ten dage op vaste wetenschappelijke grond.
Lit.: De volgende werken geven toegang tot de zeer uitgebreide lit.: Herbert Elbel, Die wissensch. Grundlagen d. Beurteilung v. Blutalkoholbefunden (Leipzig 1937); Handwörterb. d. gerichtl. Medizin u. naturwissensch. Kriminalistik (Berlin 1940), blz. 26 en 37; Alcohol and Man: the Effects of Alcohol on Man in Health and Disease, ed. by Haven Emerson (1932).
In België wordt de beteugeling van de dronkenschap geregeld door het K.B. van 14 Nov. 1939. Vooreerst wordt gestraft, hij die op een openbare plaats in staat van dronkenschap wordt aangetroffen. Verwekt de delinquent opspraak of is hij een gevaar voor anderen of voor zichzelf, dan kan hij dadelijk worden aangehouden en gedurende minstens twee en hoogstens elf uur in het gemeentelijk arrestantenhok worden opgesloten. In geval de bedronkene een voertuig leidt of stuurt kan hij, boven de boete en gevangenisstraf, nog gedurende een periode van 15 dagen tot 6 maanden maximum vervallen verklaard worden van het recht om een voertuig te besturen.
Is anderzijds eveneens strafbaar, hij die dronken makende dranken uitschenkt aan een persoon die kennelijk dronken is, of die een persoon doet drinken tot hij manifest dronken is. Het K.B. voorziet daarbij zware sancties tegen hem die iemand opzettelijk dronken heeft gemaakt, wanneer die dronkenschap een ziekte met persoonlijke werkonbekwaamheid tot gevolg heeft gehad, of eventueel zelfs de dood. De caféhouder of de exploitant van de drankgelegenheid die het Besluit heeft overtreden kan verbod worden opgelegd, met maximaal twee jaar, van dranken te verkopen, op sanctie van gevangenisstraf en boete.
Het K.B. regelt in het bijzonder de recidive.
De tekst van het K.B. moet aan de deur van ieder gemeentehuis worden uitgehangen, als ook in de voornaamste plaats van iedere herberg of drankgelegenheid waar dronken makende dranken worden geschonken.
MR W. DELVA