Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DRIJFWERK

betekenis & definitie

is een mechanische inrichting, bestemd om de energie, die door een motor wordt ontwikkeld, over te brengen naar de door die motor aan te drijven werktuigen. Als de as van de motor met die van het aan te drijven werktuig tot één doorlopende as kan worden verbonden, behoeft géén drijfwerk te worden toegepast; men spreekt dan van directe aandrijving, of directe koppeling van het werktuig.

Anders is het als een drijfwerk wordt toegepast; de draaiende beweging van de motor wordt dan in het drijfwerk vertraagd of versneld, of in een heen- en weergaande beweging omgezet. Het aangedreven werktuig ontvangt dan een hoeveelheid energie, gelijk aan die welke de motor afgeeft, verminderd met de energie, die in het drijfwerk door wrijving verloren gaat.

De drijfwerk-constructies zijn in gebruik gekomen toen de stoommachine voor draaiende beweging was uitgevonden (James Watt, 1784), waarmede een centrale krachtbron was verkregen, die een willekeurig aantal werktuigen, opgesteld in verschillende afdelingen en verdiepingen van het fabrieksgebouw, gelijktijdig kon aandrijven. De energie van de stoommachine werd daartoe door riemen of snaren overgebracht naar hoofd-drijfwerkassen.

In deze wijze van aandrijven is reeds verandering gekomen toen de electrische krachtsoverbrenging was ontwikkeld en de centrale krachtbron kon worden vervangen door een electrisch net, waarop de electromotoren, die de werktuigen groepsgewijs aandreven, konden worden aangesloten.

Sinds omstreeks 1910 is de individuele aandrijving meer en meer in gebruik gekomen. Elk werktuig heeft hierbij een eigen electromotor, een ingebouwd drijfwerk en een inrichting, waarmede de snelheid nauwkeurig en binnen wijde grenzen kan worden geregeld. Bij samengestelde werktuigen, die meer dan één beweging of meer dan één bewerking maken, kan men nog een stap verder gaan en elke beweging of elke bewerking van een eigen motor en aandrijfwerk voorzien.

De drijfwerkonderdelen — assen, kussenblokken, koppelingen, schijven, riemen, snaren, kettingen, tandwielen — zijn aangepast aan de eisen van de voortschrijdende techniek. Het uiterlijk aanzien van het fabrieksinterieur ondergaat in deze ontwikkelingsgang voortdurend verandering.

De mechanische krachtoverbrenging vindt in de moderne techniek uitgebreider toepassing dan alleen voor het aandrijven van werktuigen: de drijfwielen van de auto’s, trams, locomotieven, motorvoertuigen, en verrijdbare kranen, de hijstrommels en tractieschijven van de hefwerktuigen, liften, roltrappen en transportwerktuigen, zij alle behoeven tussen de electromotor of dieselmotor en het drijfwiel een of ander drijfwerk.

Gewoonlijk echter verstaat men onder „drijfwerken” alléén die, waarbij riemen of snaren over schijven lopen; de overige drijfwerken worden beschouwd als onderdelen van de aan te drijven werktuigen of als „windwerken”.

Voor de krachtoverbrenging door middel van riemen of snaren worden tegenwoordig riemen van leder, rubber, balata, kameelhaar, katoen en zijde gebruikt en rubbersnaren van V-vormige doorsnede. Als een dergelijke riem of snaar over een bijpassende schijf wordt gelegd en aan de beide einden door trekkrachten wordt belast, treedt op het aanrakingsvlak tussen riem en schijf wrijving op, waarvan de grootte van verschillende omstandigheden afhankelijk is.

De optredende wrijvings- en andere verschijnselen zijn niet eenvoudig en worden door tal van factoren beheerst, vnl. door de wrijvingscoëfficiënt op de aanrakingsvlakken, de grootte van de omspanningshoeken op de schijven, de snelheid, het gewicht, de voorspanning en de elastische eigenschappen van de riemen en snaren, de onderlinge afstand van de assen en het al of niet aanwezig zijn van een span-rol.

Anderzijds zijn de eisen, waar deze overbrengingen aan moeten voldoen, steeds hoger opgevoerd; de moderne techniek streeft naar hoge riemsnelheden (30-45 m per sec.), kleine afstanden tussen de assen en groot overbrengingsvermogen. In deze gevallen worden tegenwoordig vaak eindloze rubber V-snaren toegepast in overbrengingen van 1 op 1 tot 1 op 6 à 7.

Deze snaren hebben een trapeziumvormige dwars-doorsnede van nogal uiteenlopende samenstelling voor de verschillende fabrikaten, maar die meestal van buiten naar binnen gezien wordt, gevormd door

(a) een omhullende beschermingslaag van sterk weefsel, geïmpregneerd met rubber,

(b) enkele lagen speciaal weefsel van katoenen koorden en rubber, bestemd om de extra-trekspanning op te nemen bij buiging over de schijven,

(c) een centrale laag van geweven koord van grote trekvastheid en sterk gecomprimeerd, bestemd om de omtrekskracht over te brengen,

(d) lagen van rubber, buigzaam en plastisch, die bij het lopen over de schijf worden samengedrukt.

De snaren worden eindloos gemaakt en lopen daardoor zacht in de wigvormige groeven.

PROF. IR F. WESTENDORP

Lit.: D. C. Tiekink, Drijfwerken (1948); J. H. Kimman, Krachtoverbrenging door riemen en kettingen (1943); Ed. L. Parry, Manual of Mechanical Power Transmission (London 1946).

< >