Nederlands staatsman (’s-Hertogenbosch 19 Oct. 1792 - Spa 17 Juli 1864), promoveerde 14 Dec. 1811 te Leiden in de rechten en vestigde zich in 1812 als advocaat te ’s-Gravenhage. Hij gaf daar openlijk blijk van zijn anti-Franse gezindheid en werd dan ook, ondanks alle verzet en in strijd met de bedoeling van het desbetreffend besluit, ingelijfd bij de „gardes d’honneur”.
Hij bleef protesteren, werd gevangen genomen en naar Metz gebracht. Hier wist hij de bevelvoerende generaal te overtuigen, dat hij, met enkele lotgenoten, niet onder de bepalingen viel; hij maakte van de verwarring na de slag bij Leipzig gebruik om te ontsnappen en zich naar Holland te begeven (Dec. 1813). Hij vestigde zich weer als advocaat en gaf blijk van zijn liberale gezindheid. Hij bestreed de conservatieve minister Van Maanen en koos de zijde van de Belgische oppositie. Tijdens de omwenteling wilde hij de Belgen door concessies winnen, wat hij ook bij de koning bepleitte, zonder enig resultaat overigens. Ook na 1830 toonde hij zich een voorvechter van de liberale zaak: hij pleitte voor de afgescheiden predikant Scholte en trad ook, toen de Arnhemsche Courant (waaraan hij meewerkte) een drukpersproces was aangedaan, voor dit blad op. In 1840 publiceerde hij de Proeve eener nieuwe Grondwet, waarin hij zich meer monarchaal gezind toonde dan Thorbecke.In 1848 werd Donker Curtius benoemd tot lid van de staatscommissie, belast met het ontwerpen van een nieuwe grondwet, werd lid van het tijdelijk kabinet en vervolgens definitief minister van Justitie. Het was mede door toedoen van Donker Curtius dat Thorbecke buiten deze kabinetten gehouden werd. Toen in 1849 de oppositie aan kracht zeer gewonnen had, trad Donker Curtius af en gaf hij de koning te kennen, dat nu aan Thorbecke de opdracht tot kabinetsformatie gegeven moest worden. Inderdaad trad hierna het eerste ministerie-Thorbecke op. Donker Curtius was vervolgens lid van de Tweede Kamer tot Aug. 1850 en nognaals minister van Justitie van Apr. 1853 - Juli 1856 in het ministerie-Van Hall; als zodanig ontwierp hij de wetten op de ministeriële verantwoordelijkheid, op het recht van vereniging en vergadering en op de tucht op koopvaardijschepen. Bij zijn aftreden werd hij benoemd tot minister van Staat.
PROF. DR A. J. C. RÜTER
Lit.: O. Périer, Dirk Donker Curtius, ministre d’état Néerlandais (La Haye-Bruxelles 1876).