(1) infant van Spanje (Valladolid 8 Juli 1545-24Juli 1568), was de oudste zoon van Philips II uit zijn eerste huwelijk met Maria van Portugal. Hij werd, daar zijn moeder reeds vier dagen na zijn geboorte stierf, door Johanna, de weduwe van de in 1534 overleden infant van Portugal en een zuster van zijn vader, opgevoed, in 1560 door de Standen van het rijk als troonopvolger erkend en vervolgens naar de universiteit te Alcala gezonden.
Reeds vroeg gaf de lichamelijk steeds zwakke knaap blijk van een zeer heftig en eigenzinnig karakter, dat geen opvoeding vermocht te wijzigen. Hij was zeer indolent, wilde niet leren en was gekenmerkt door een bovenmatige trots, gepaard aan achterdocht jegens zijn vader, die hij verafschuwde en reeds vroeg verdacht van hem buiten de regeringszaken te willen houden. Daarentegen had hij een even grenzenloze bewondering voor zijn grootvader Karel V. Weldra ontstonden geschillen, vooral door de weigering van Philips, aan Carlos het stadhouderschap der Nederlanden op te dragen, dat hem, naar zijn mening, van kind af aan was beloofd.
Zijn opvoeding werd verwaarloosd; deels werd hij door strengheid geprikkeld, anderzijds gelastte zijn vader hem in alles toe te geven, zodat hij zich aan de ergerlijkste uitspattingen en geldverkwisting overgaf. Door onmatigheid was hij vrijwel ongeschikt om aan het hofleven deel te nemen, zijn nachtelijke omzwervingen door Madrid of andere steden maakten hem berucht. Tijdelijk kwam hij enigszins tot inkeer door zijn omgang met Don Juan (z Jan van Oostenrijk) en Alexander Farnese, maar spoedig verviel hij tot hetzelfde. De verwijdering tussen vader en zoon werd steeds groter; waarschijnlijk heeft hij nog geprobeerd naar de Nederlanden te vluchten, wat mislukte.
Ten slotte heeft de koning hem op 17 Jan. 1568 persoonlijk gevangengenomen. Hij werd in een kamer van het paleis opgesloten en zou verhoord worden door een commissie van onderzoek onder voorzitterschap van Philips II. Tijdens zijn opsluiting toonde hij vlagen van berouw, maar ook weer tijden van onverzoenlijke haat, in het geloof aan opzettelijke miskenning. Hij is, voordat een openlijke uitspraak over hem gedaan was, 24 Juli 1568 overleden in de gevangenis.
De oorzaak van zijn dood is nog niet opgehelderd. Men neemt thans aan, dat hij zichzelf de dood op de hals gehaald heeft door onmatigheid met eten (hij zou gestikt zijn in een kapoen), maar het blijft de vraag, of dit opzettelijk werd gedaan om een door hem zeker gewaande dood te verhaasten, en de mogelijkheid van vergiftiging is niet uitgesloten. Zeker is het, dat de koning zich opgelucht toonde na zijn dood. Het moet voor Philips dan ook een ernstige zorg zijn geweest, zulk een geheel ander mens dan hij was en zo onbeheerst als troonopvolger zelfs maar aan zijn hof te moeten dulden.
Ook overigens blijft er veel twijfelachtigs in dit tragisch leven. Zeker is wel, dat Don Carlos geen vrijheidsheld noch een geloofsmartelaar is geweest; ook heeft zijn dood niets te maken met de opstand in de Nederlanden en evenmin met enige verhouding tot zijn stiefmoeder, Elizabeth van Valois. Voor zulke politieke overwegingen was hij veel te weinig ernstig. Zijn leven was niet doordrongen van het Katholieke geloof, gelijk dat van zijn vader; hij toonde op ergerlijke wijze minachting voor de priesters, terwijl zijn geloof in wondergenezing zelfs zijn bigotte vader te ver ging.
Van wat er in de Nederlanden omging wist hij zeker niets en hij stelde er geen belang in, alleen werd zijn trots gekwetst door het idee, dat zijn vader de Hertog van Alva (een persoonlijk vijand van hem) tot landvoogd uitkoos in plaats van hem, de troonopvolger. Alle dramatisering van het geval is dus fantasie; hij is slechts een ziekelijke en zedeloze prins geweest, eerste symptoom van het verval der Spaanse Habsburgers. Philips toonde zich tegenover hem in de meest volstrekte strengheid, die hij zichzelf als vorst oplegde, in de van hem bekende ongevoeligheid en misschien ook in zijn gewetenloosheid om elk middel goed te achten om zijn doel te bereiken.DR H. A. ENNO VAN GELDER
Lit.: Gachard, D. C. et Philippe II (1863); Griel et Renté, Philippe II etD. C. devant l’histoire (1878); M. Büdinger, D.
C. Haft und Tod (1891); V. Bibl, Der Tod des D. C. (1918); Rachfahl, D.
C. (1921); L. Pfandl, Philipp II (1938); C. Giardini, II tragico destino di D. C., 1545-1568 (Milano 1933); E.
Tormo, La tragedia del Principe D. C. y la trágica grandeza de Felipe II (in: Boletin de la Real Ac. de la Hist., 1943, CXII, 161-210).
(2), d.i. Carlos Luis de Borbón, prins van Asturië (Madrid 31 Jan. 1818 Triëst 13 Jan. 1861), oudste zoon van Don Carlos Maria José Isidoro, trad na de afstand van zijn vader onder de naam van graaf de Montemolinals leider der Carlisten op onder de naam van Karel VI (1847). Hij was in 1845 met Cabrera van Bourges naar Engeland gevlucht en zocht door proclamaties zijn rechten te doen gelden. In 1849 waagde hij een poging, in het geheim door Frankrijk naar Spanje te reizen, doch werd onderweg in hechtenis genomen, en, na een korte gevangenschap te Perpignan, naar Engeland teruggebracht.
In 1850 huwde hij met de prinses Maria Carolina Fernanda, een zuster van koning Ferdinand II van Napels. In 1860 deed hij een poging om met generaal Ortega bij Tortosa een opstand te verwekken, maar deze mislukte en hij werd gevangengenomen en eerst vrijgelaten, nadat hij afstand had gedaan van de troon.
Lit.: Jos. Llord, Campanya Montemolinista, 1846-1849 (Barcelona 1926).
(3), d.i. Carlos Maria de los Dolores, Juan Isidoro José Francisco de Borbón, hertog van Madrid (Laibach 30 Mrt 1848 Varese 18 Juli igog), Spaans kroonpretendent, was een zoon van de infant Juan Carlos Maria Isidoro (de broeder van Don Carlos (2)), en van prinses Maria Beatrice van Modena. Nadat Juan 3 Oct. 1868 afstand had gedaan van zijn rechten op de troon is don Carlos onder de naam van Karel VII als kroonpretendent opgetreden. Hij bereidde een inval in Spanje te Londen en te Vevey voor en kwam, na de revolutie van 1868, in 1872 in Spanje, waar hij de burgeroorlog leidde.
Bij Oroquieta 4 Mei 1872 door Serrano verslagen, vluchtte hij naar Frankrijk. In 1873 in Spanje teruggekeerd, maakte hij zich successievelijk van geheel Noord-Spanje meester, maar moest ten slotte 28 Febr. 1876 Spanje opnieuw verlaten. Hij reisde rond, o.a. deelnemend aan de Russisch-Turkse oorlog (1877—’78). In 1880 werd hij uit Frankrijk verbannen en vestigde zich in Venetië.
Bij de geboorte van Alfonso XIII (17 Mei 1886) publiceerde hij opnieuw een Carlistisch manifest en organiseerde hij de Carlistische partij, maar verscheen niet weer in Spanje. In 1893 trok hij zich uit het politieke leven terug. Hij had slechts één zoon, Jaime, die zijn aanspraken erfde.
Lit.: Conde de Roderino, Carlos VII, duque de Madrid (Madrid 1929).
(4), d.i. Carlos Maria José Isidoro de Borbón, Spaans kroonpretendent (29 Mrt 1788 - Triëst 10 Mrt 1855), was de tweede zoon van Karel IV van Spanje, en broeder van Ferdinand VII. Hij moest in 1808 met zijn broeder, op last van Napoleon, afstand doen van de troon, waarna hij met deze tot in 1814 te Valengay in gevangenschap bleef. Toen Ferdinand met de dochter van koning Johan VII van Portugal hertrouwde, koos don Carlos haar zuster, Maria Francisca, tot echtgenote.
Daar de echt van Ferdinand kinderloos bleef, opende zich voor hem het vooruitzicht der troonopvolging, waarom hij tevens het middelpunt werd van allerlei samenzweringen. Zijn recht op de troon werd echter twijfelachtig, toen Ferdinand VII in 1829 nogmaals trouwde en 10 Oct. 1830 een dochter kreeg (Maria Isabella, Z Bourbons, in Spanje, en Carlisten). Toen don Carlos weigerde, de inhuldiging der prinses van Asturië, later Isabella II, bij te wonen, gaf de koning hem bevel, zich naar Portugal (1833) te begeven. Na de dood van Ferdinand VII (29 Sept. 1833) beschouwde Don Carlos zich echter als de wettige koning van Spanje en werd niet alleen door zijn aanhangers — de Carlisten —, maar ook door dom Miguel in Portugal als zodanig erkend, waarom de koningin-regentes Maria-Christina hem tot rebel verklaarde.
Na de interventie in Apr. 1834 van Spaanse troepen in Portugal week hij 1 Juni 1834 uit naar Engeland, sloeg een aanbod van Willem IV, om hem een jaargeld te verlenen, af en kwam over Frankrijk naar Spanje terug om zich, als Karel V, aan het hoofd te stellen der Carlisten en de oorlog te beginnen (18351839). Daarna moest hij weer naar Frankrijk vluchten. Reeds in 1834 was de infant met zijn nakomelingschap door een bijna eenstemmig besluit der Proceres en der Procuratores van de troonopvolging uitgesloten en van het Spaans grondgebied verbannen, en dit besluit werd in 1836 door de constituerende Cortes bekrachtigd. In Frankrijk werd hem een kasteel te Bourges als verblijfplaats aangewezen.
Wegens verdeeldheid onder de Carlisten deed don Carlos 18 Mei 1845 afstand van de Spaanse troon, ten gunste van zijn oudste zoon (z Carlos, Don (2)) en nam de titel aan van graaf van Molina. In dat jaar werd hem vergund, Frankrijk te verlaten; hij begaf zich met zijn gemalin naar Genua en overleed te Triëst. Zijn volkomen onbekwaamheid tot het geven van leiding en zijn wreed karakter, dat niet weinig bijdroeg tot de onmenselijke wijze van oorlogvoeren in Spanje, hebben mede de nederlaag der Carlisten veroorzaakt.
Lit.: G. Cardupuy, D. C. La guerre civile en Espagne, 18331840 (Paris 1938).