Romeins keizer (81-96), tweede zoon van Vespasianus en broeder van Titus, die hij opvolgde. Als dertigjarige tot het principaat geroepen, toonde hij zich van meet af aan een door en door autocratische natuur, waar harde, ja wrede kanten niet aan ontbraken, een man, die om zijn doel, een absolute alleenheerschappij, te bereiken, zo nodig over lijken ging.
Hij wilde niet de eerste (princeps) te midden van de burgers zijn, maar een meester over onderdanen. Ook de senaat wilde hij geheel tot werktuig van zijn eigen absolute macht maken; vandaar dat hij zich het ambt van censor permanent (als censor perpetuus) liet opdragen, waardoor de samenstelling van de senaat geheel en uitsluitend van hem afhankelijk werd. Hij liet zich ook gaarne verering als dominus et deus (meester en god) aanleunen. Kortom, zijn gedachten gingen in de richting van geforceerde hervorming van het principaat tot een Hellenistisch godkoningschap; geforceerd, omdat de ontwikkeling van het principaat weliswaar in deze richting ging, maar er anderzijds nog twee eeuwen na Domitianus (tot Diocletianus) nodig zouden blijken om de burgerlijke Romeinse samenleving hiervoor rijp te maken. Geen wonder dus, dat van de zijde der Romeinse aristocratie reacties, o.a. in de vorm van samenzwering en opstand, niet uitbleven. Geen wonder ook, dat de van nature harde vorst hierdoor bovendien in hoge mate achterdochtig werd, zodat hij een ware terreur tegen de Romeinse aristocratie ontketende, waarbij in het bijzonder processen wegens majesteitsschennis als wapen gehanteerd werden. Geen wonder ten slotte, dat hij door moordenaarshand aan zijn einde kwam evenals vóór hem Caesar en Caligula, die, Caesar wellicht, Caligula zeker, hetzelfde doel (de absolute monarchie) voorbarig hadden trachten te bereiken: niet alleen was de tijd voor een absolute monarchie nog niet rijp, maar bovendien schreiden de methoden, die Domitianus toepaste om zijn wil door te drijven, door haar terroristische barbaarsheid, ten hemel.Men zou echter Domitianus onrecht doen, als men het hierbij liet: hij had als heerser ook goede kwaliteiten. Hij was niet alleen maar een wrede tyran: dit was één kant van hem, met name ten aanzien van de Romeinse aristocratie; daarnaast toonde hij zich ten opzichte van het rijk een bekwaam en krachtig bestuurder, die de goede bestuurstradities van zijn vader en broeder grotendeels voortzette. In het kiezen van zijn medewerkers had hij een zeer goede hand: tal van beambten, die onder hem hun loopbaan hadden begonnen werden om hun voortreffelijke kwaliteiten door zijn opvolgers gehandhaafd. Misbruiken strafte hij met ijzeren hand, zodat er bijv. van afpersingen onder zijn bewind nauwelijks sprake kon zijn. Ook uit militair oogpunt verdient zijn bewind eer waardering dan smaad. De met Decebalus, de vorst der Daciërs, gesloten vrede was volstrekt niet zo dwaas en vernederend als wel eens wordt gezegd; de terugroeping van Agricola uit Brittannië was niet misplaatst of onrechtvaardig, zoals de overlevering wil; Domitianus’ optreden tegen de Chatti in Germanië was een succes en de aanleg van de limes in Germanië betekende een aanzienlijke verbetering van de grensverdediging. Ook elders heeft hij zich aan verbetering van verdedigingslinies en verbindingslijnen veel gelegen laten liggen.
Dit alles kan men hem niet ontzeggen; maar de grote smet op zijn bewind blijft de afschuwelijke terreur tegen de Romeinse aristocratie. In 96 viel hij door een moordaanslag: zijn nagedachtenis werd vervloekt; met hem eindigde de Flavische dynastie. De oude, gematigde Nerva werd zijn opvolger.
PROF. DR J. H. THIEL
Lit.: The Cambridge Ancient History, XI (1936).