Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CENSOR

betekenis & definitie

(Latijn: schatter), naam voor Oudromeinse magistraten, in 443 v. Chr. voor het eerst aangesteld, in oorsprong ter schatting van het vermogen (oorspronkelijk grondbezit) der burgers en ter indeling in vermogensklassen met bepaalde rechten op grond dezer schatting.

Ook de grondbelasting werd op grond hiervan vastgesteld. Oorspronkelijk was dit taak der koningen, later der consuls. Toen de Plebejers meer en meer macht kregen, stelde men voor dit gewichtig ambt twee afzonderlijke, patricische magistraten aan; pas later (sinds 351 v. Chr.) werden ook Plebejers benoemd; in 339 werd door de lex Publilia Philonis het recht van dezen op één censorplaats uitdrukkelijk vastgesteld.

Om de vijf jaar werden nieuwe censoren benoemd; hun ambtstijd duurde uiterlijk 18 maanden; het ambt werd als de bekroning van het ambtelijk leven beschouwd. Uit de schatting ontwikkelde zich ook het toezicht op de zeden (praefectura morum). Immers zij konden hen, die zich slecht gedroegen, uit de lijst der burgers schrappen, en ridders hun paard ontnemen; of ook iemand een berisping (nota censoria) toedienen. Vooral Cato Maior maakte zich in dit opzicht berucht.

Ook de keuze van de Senaat (Lectio Senatus) kwam door het plebiscitum Ovinium (312) aan hen; op grond van slecht gedrag konden zij Senatoren uit de Senaat verwijderen. Zij konden in theorie daarbij vrij kiezen. In de practijk vulden zij echter de Senaat aan uit de oud-magistraten, beginnend bij de oud-consuls. Verder hadden zij de aanbesteding van en het toezicht op de openbare werken en op gebouwen, waterleiding, wegen.

Zo legde Appius Claudius tijdens zijn censorschap de Via Appia aan; Cato liet de Basilica Poreia bouwen. Ook de verpachting en verkoop van staatseigendom waren hun opgedragen, en de verpachting van belastingen. De censoren werden gekozen in de comitia centuriata (volksvergadering): tot hun onderscheidingstekenen behoorden de sella curulis (een ivoren stoel voor de hoogste magistraten) en de toga praetexta (toga met purperen streep). Zij werden in een staatsietoga begraven.Het ambt werd door Sulla sterk beknot, omdat hij de censoren de keuze van de Senaat afnam, die nu automatisch uit de oud-quaestoren werd aangevuld. Augustus liet de censuur als titel bestaan, maar vervulde als consul zelf haar taak. Keizer Claudius herstelde voor zichzelf het ambt; Vespasianus volgde zijn voorbeeld; Domitianus noemde zich Censor perpetuus (voor het leven). Later verdween het als vast ambt.

Dit kon geschieden, omdat in de keizertijd het opmaken van een lijst van stemgerechtigden in de volksvergadering geen zin meer had, terwijl ook het leger uit beroepssoldaten bestond, niet meer uit vrije burgers, en bovendien geen grondbelasting meer werd geheven.

PROF. DR D. COHEN

Lit.: Mommsen, Röm. Staatsrecht, dl 2, blz. 331 vlg. en 1014 vlg.; Kubitschek in Pauly-Wissowa, Realenzykl. dl 3; O. Leuze, Zur Geschichte d. röm. Censur (1912) (critisch tegenover Mommsen); E.

Schmahling, Die Sittenaufsicht der Censoren (1938); A. Klotz, Zur Gesch. d. röm. Zensur in: Rhein. Museum, dl 88 (1933).

< >