of Zoöto-kópoulos, genaamd EI-, Spaans schilder van Griekse afkomst (Candia op Kreta 1541 Toledo 7 Apr. 1616), was tevens beeldhouwer en architect. Over zijn eerste opleiding op het eiland Kreta, dus volgens Byzantijnse methode, is niets bekend.
In 1565 komt Greco in Venetië op het atelier van Titiaan. Over zijn persoonlijke evt. verhouding tot andere schilders, als G. Bassano, Tintoretto en Veronese, is niets bekend, maar uit zijn werk blijkt, dat hij soms ook hun invloed heeft ondergaan. In 1569 gaat hij over Parma, waar hij Correggio’s werken gezien kan hebben, naar Rome, treedt in betrekking tot kardinaal Alessandro Farnese en tot diens bibliothecaris Fulvio Orsini.
In 1576 is hij reeds te Toledo in Spanje, tezamen met zijn helper Francisco Preboste. Vermoedelijk was hij naar Spanje geroepen voor de uitvoering van schilderingen in Santo Domingo el Antiguo; in dit werk domineren de Venetiaanse invloeden nog sterk. Zijn pogingen om vaste verbinding tot het Spaanse hof te verkrijgen zijn mislukt. De hem gegeven proefopdracht (de Verheerlijking van de H.
Naam Jesus, met portret van de koning in aanbidding, thans Escorial) is voor Philips geen aanleiding op de relaties met de schilder in te gaan. In 1579 ontstaat de Espolio (de ontkleding van Christus), in de kathedraal van Toledo, en in 1581 de Marteldood van de H. Mauritius, in het Escorial. In 1586 schildert Greco het bekende fresco in de San Tomé in Toledo: de Begrafenis van Graaf Orgaz in tegenwoordigheid van heiligen en hemelingen.
Reeds in deze jaren draagt Greco’s kunst een hoogst zelfstandig en sterk mystiek getint karakter. Zijn kleurengamma wordt steeds meer persoonlijk en zijn tekenstijl vergeestelijkt zich meer en meer. De Genadestoel (God de Vader de dode Zoon vertonend in tegenwoordigheid van de H. Geest en grote engelen), is geheel visionnair op-gevat. Ook voor de gebeeldhouwde decoratie van zijn altaarstukken in hun rijke omlijsting draagt hij zelfzorg.
Wij kennen van Greco een lange reeks van uitstekende, maar ook altijd heel persoonlijk opgevatte portretten, bijv. dat van de Dominicaan Fray Hortensio Paravicino, 1609 (Boston) en dat van kardinaal Don Fernando Niho de Guevara, de bekende groot-inquisiteur (New York, Metr. Museum).
De appreciatie van Greco is in de loop der eeuwen zeer wisselend geweest. Niet lang na zijn dood was hij zo goed als vergeten, slechts nagevolgd door zijn zoon Jorge Manuel. Maar de tijd van het late 19de eeuwse impressionnisme, dat met grote belangstelling voor de Spaanse schilderschool van de 17de eeuw gepaard ging, wist hem opnieuw te waarderen. Zijn eigengereide vormgeving, zijn soms opzettelijke verzaking van de natuurlijke voorbeelden ter wille van een sterke uitdrukking van geest en leven, rangschikten hem min of meer onder de vroege expressionnisten.
Dat Greco werkelijk tot de groep van dusdanig denkenden en voelenden behoorde, blijkt misschien het best uit zijn, geheel uit de reeks van toenmalige landschappen vallende Gezicht op Toledo bij onweer (New York, Metr. Mus.).
DR M. ELISABETH HOUTZAGER
L.ic.: rrancesco Pacheco, Arte de la Pintura (Sevilla 1649); Lionello Venturi, La Formación delestilo del Greco, Boletfn de la Soc. Esp. de Excursiones, AnoXXVI (Madrid 1918); Valerian von Loga, Die Malerei in Spanien (Berlin 1923), p. 214, v.v.; A. L. Mayer, El Greco, Kritisches und illustriertes Verzeichnis d. Gesamtwerkes (München 1926); A. L. Mayer, El Greco (Berlin 1931); L. Bertram, El G. (Londres 1934); M. Legendre et A. Hartmann, El Greco (Paris 1937); El Greco. Gemälde. Mit Einl. v. L. Goldscheider (London 1938, herdr. in h. Eng. 1949); J. Cocteau, El G. (Paris 1943); José Gallart, El Espiritu y la tecnica de,,El Greco” (Barcelona 1946) (metuitgebreidelit.opg.); Enr. Laf. Ferrari, Breve Historia de la Pintura Espanola (Madrid 1946), p. 110-122; A. L. Mayer, El Greco, beschrijving van 49 schilderijen, Gazette des Beaux Arts (1947); Carl Justi, Los Comienzos de El Greco, Estudios de Arte Espanol, Tomo II (Madrid 1915); J. C. Aznar, Dom. Greco (2 dln, Madrid 1950). Roman: S. Vestdijk, Het vijfde zegel (Rotterdam 1937).