Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DIONYSIUS DE KARTUIZER

betekenis & definitie

(Rijkel bij St Truiden 1402 - Roermond 1471), ook genoemd Dionysius Carthusianus, a Leuwis (naar zijn familienaam van Leuwen) en Rickelius (naar zijn geboorteplaats), is een van de vruchtbaarste schrijvers van de gehele middeleeuwen en de laatste van de grote middeleeuwse theologen. Hij werd magister artium te Keulen in 1424 en trad daarna te Roermond in de Kartuizer-orde.

Hier bracht hij het grootste gedeelte van zijn verder leven door; hij leefde uiterst verstorven, leidde een zeer verheven gebedsleven en werd door talrijke extases begunstigd, hetgeen hem niet in zijn werkzaamheid belemmerde. Hij bestudeerde onafgebroken de H. Schrift, de Vaders en andere oudere schrijvers en zijn geschriften strekken zich uit over het ganse gebied van het geestelijke en het wetenschappelijke leven.Als exegeet heeft Dionysius gans de H. Schrift gecommentarieerd; deze commentaren beslaan de eerste 14 boekdelen van de gezamenlijke uitgave van zijn werken.

Als wijsgeer en theoloog schreef hij commen-taren op de Libri sententiarum van Petrus Lombardus, op sommige werken van Boëthius, Pseudo-Dionysius Areopagita en St Thomas van Aquino. Hij bezit een uitgebreide kennis van de scholastieken van de 13de en 14de eeuw. In zijn eerste werken is hij een vurig thomist; later, in de periode van zijn voornaamste werken, is hij meer naar het Albertisme (zie Albertus Magnus) georiënteerd, zonder zich daaraan geheel te binden. Aldus verwerpt hij de thomistische stelling omtrent het werkelijk onderscheid van zijn en wezen en neemt hij als principe van individuatie aan, niet de materia signata zoals St Thomas, maar het actuele bestaan; hij ontkent verder dat het menselijk verstand voor gehéél zijn kennis van de beelden der zintuiglijke waarneming afhankelijk zou zijn; alleen voor het aanwerven van de eerste kennis is dit zo, terwijl naderhand het verstand, zonder zich van deze beelden te bedienen, zijn eigen bedrijvigheid, de engelen en God kan kennen. Dionysius bestreed ook het nominalisme en het scotisme. In zijn mystieke werken (De fonte lucis et semitis vitae; De contemplatione; De discretione spirituum e.a.) staat hij tevens onder de invloed van Ruysbroeck. Het grootste deel van zijn geestelijke theologie wijdt hij echter aan de vele vraagstukken van de ascese: de bekering, het gebed, de bekoringen, de inwendige vreugde en vrede en hier zoekt hij minder oorspronkelijk dan wel nuttig te zijn. Zijn ascetische en mystieke geschriften werden hooggeschat door de klassieken van de 16de en 17de eeuw. Hierin verbindt Dionysius zoals de H. Bonaventura, scholastiek en mystiek harmonisch met elkaar; hij doceert geen abstracte waarheden, maar verkondigt met hart en ziel een theologie van het hart. Om deze mystieke innigheid werd hem de eretitel van doctor exstaticus gegeven en getuigt Huizinga (Herfsttij der Middeleeuwen, 270, 5de dr., Haarlem 1941): „Dionysius de Kartuizer is het volledigste type van den machtigen godsdienstigen enthousiast dat de laatste Middeleeuwen hebben opgeleverd…. Hij staat even na aan de grootste mystici als aan de praktische Windesheimers”.

Op het stuk van de kerkhervorming was Dionysius een overtuigd voorvechter van de „hervorming in hoofd en leden”, zoals blijkt uit zijn De vita et regimine archidiaconorum, De vita et regimine praesulum en De vita canonicorum. Met Nicolaas van Cusa deed hij een hervormingsreis door Noord- en West-Duitsland in 1451.

Wat de kerkelijke hiërarchie betreft, hield hij het midden tussen de conciliaire theorie en het extreme curialisme. Nopens de betrekkingen tussen Kerk en Staat, was hij de mening toegedaan dat de samenwerking en de suprematie van geestelijkheid en adel de orde zouden bewerken en handhaven. Van 1466 tot 1469 was hij prior van de door hem gestichte kartuizerij ’s-Hertogenbosch.

DR V. MOREL O.CAP.

Bibl.: Opera omnia, 42 dln, Montreuil-Doornik, 1896-1913.

Lit.: H. Keiser, D. d. Kart. Leben u. pädagog. Schriften (Bibl. d. kath. Pädagogik, 15) (Freiburg i. Br. 1904); E. Ewig, Die Anschauungen d. Kart. D. v. Rickel über den christl. Ordo in Staat und Kirche (Bonn 1936); P. Teeuwen, D. de Karth. en de philos.-theol. stroomingen aan de Keulsche universiteit (Hist. Bibl. v. Godsdienstwet.) (Brussel-Nijmegen 1938); H. Pohlen, Die Erkenntnislehre D. d. Kart. (Forsch, z. Gesch. d. Philos. u. d. Pädag., (Leipzig 1941); P. Teeuwen, D. v. Rijckel in Alg. Nederl. Tijdschr. v. Wijsb. en Psychol., 36 (1942), 1-12; G. Vos De Wael, De mystica theologia van Dionysius Mysticus in de werken van D. Carthus. (Nijmegen 1942); K. Swenden, De „mystica theologia” bij D. v. Rijkel, in Ons geestelijk erf, 22 (1948), 56-80.

< >