noemt men in de landmeetkunde die metingen die dienen voor het bepalen van de vorm en de onderlinge ligging van terreinvoorwerpen, als erfafscheidingen, gebouwen, sloten, bruggen, wegen enz. Er zijn verschillende methoden.
De loodlijnenmethode, de methode van het lijnenverband en de voerstraalmethode. Bij de eerste twee methoden begint men met de uitzetting van een meetlijnen-stelsel, dat wordt aangesloten aan een meetkundige grondslag van hogere orde (gewoonlijk een veelhoek of net van veelhoeken, dat zelf zo mogelijk aangesloten is aan een driehoeksnet) als dat aanwezig is. De meetlijnen worden op het terrein zichtbaar gemaakt met jalons, dat zijn stokken van hout of staven van ijzer ter lengte van ca 2 m, die zijn verdeeld in rode en witte vakken van 20 of 25 cm lengte. Snijpunten van belangrijke meetlijnen worden wel tijdelijk verzekerd door een piket, dat is een houten staafje van ca 30 cm lengte, dat tot op enkele centimeters in de grond wordt geslagen. Bij de loodlijnen-methode worden de nodige punten van de op te nemen terreinvoorwerpen aan een meetlijn verbonden door middel van een loodlijn uit het punt op de meetlijn neergelaten. De ligging van het voetpunt van de loodlijn wordt bepaald door middel van een hoekspiegel of een prisma.Een hoekspiegel is een instrumentje, bestaande uit twee spiegeltjes onder een hoek van 45° in een montuur bevestigd, dat in de vrije hand wordt gehouden. Het wordt op ooghoogte langs de meetlijn verplaatst totdat het beeld van een jalon, geplaatst in de meetlijn, dat wordt waargenomen via de beide spiegeltjes, samenvalt met het beeld van het op te nemen terreinpunt of een aldaar geplaatste jalon, dat gezien wordt over de bovenrand van het instrumentje. Een schietlood bevestigd aan het handvat wijst dan op de meetlijn het voetpunt van de loodlijn aan. Thans is de hoekspiegel verouderd en vervangen door een prisma, waarmede volgens hetzelfde principe wordt gewerkt. De twee bekendste vormen zijn het driezijdige prisma van Bauernfeind en het vijfzijdige of pentagoonprisma.
De lengte van de meetlijn en de loodlijnen en de ligging van de voetpunten van de loodlijnen in de meetlijnen worden bepaald met behulp van een meetband of meetveer. Wanneer het terrein helt wordt daarbij de meetband of -veer horizontaal gehouden of men legt de meetveer op de grond en corrigeert de aldus verkregen lengte in verband met de helling, die dan opgemeten wordt met een hellingmeter.
Bij de methode van het lijnenverband worden de terreinpunten opgenomen door er een meetlijn door te leggen, die aan de andere meetlijnen van het stelsel wordt verbonden. Bij het opnemen van bijv. twee hoekpunten van een gebouw komt dit hierop neer, dat men van elk der verlengden van de betrokken muur het snijpunt met een meetlijn van het stelsel bepaalt en van snijpunt tot snijpunt metende de hoekpunten opneemt. In de practijk worden de beide beschreven methoden gewoonlijk gecombineerd.
Bij de voerstraalmethode wordt elk terreinpunt opgenomen door, van een veelhoekspunt uit, de richting en de afstand naar het punt te meten. De richting wordt bepaald met een theodoliet en de afstand met een meetveer of band, of wel richting en afstand beide met een theodoliet, die is ingericht als afstandsmeter.
De resultaten van een detailmeting worden vastgelegd op een veldwerk, dat is een schets van het terrein en de meetlijnen, waarop de meetcijfers worden genoteerd.
PROF. R. ROELOFS