Nederlands philoloog (Amsterdam 15 Juli 1859 - Wassenaar 6 Apr. 1941), hoogleraar in Byzantijns en Nieuwgrieks te Leiden van 1907-1929, lid der Kon. Ned.
Acad. van Wetenschappen, is de schrijver van voortreffelijke studies over Byzantijnse cultuur en Griekse taal en letterkunde, alsmede over Zuidafrikaans en Negerhollands.Bibl. (voorn, werken): Charos, ein Beitrag zur Kenntnis des neugriechischen Volksglaubens (1897); Het Afrikaansch, Bijdrage tot de geschiedenis der Nederl. taal in Zuid-Afrika (1899); Byzantium, studiën over onze beschaving na de stichting van Constantinopel (1902); Het Negerhollandsch der Deensche Antillen (1905); Byzantium en Hellas (1911); Geschiedenis der Nieuwgrieksche letterkunde (1921); Uit Hellas’ heden en verleden (1927); De Kolleges van Epictetus, Nederl. vertaling (1931).
Lit.: Bibliografie der geschriften van D. G. H. (Haarlem 1939); J. J. Salverda de Grave, in Jaarb. v. d. Mij der Ned.
Lett. 1947; in Neophilologus 1941; S. A. Antoniadis, In memoriam D. G. H. in De Gids 1942, III, blz. 148 v.