is de thans vrijwel uitgestorven taal, die op de eilanden St Thomas, St Jan en St Croix ontstaan is onder de Soedan- en Bantoenegers, die er als slaven geïmporteerd zijn. Deze eilanden waren vroeger Deens bezit; thans zijn ze Amerikaans.
De eerste Deense gouverneur, die in 1672 op St Thomas landde, trof er overwegend Nederlandse kolonisten aan. Dezen waren merendeels uit Zeeland en Vlaanderen afkomstig. Hun taal werd in de mond der negers gecreoliseerd. De blanken namen dit Creools over, hoewel het bij hen dikwijls weer enigszins naar de Nederlandse boekentaal verschoven werd. In de mond van de negers was de taal sterk vereenvoudigd. Juist als in het Afrikaans waren bijvoorbeeld vele consonanten verdwenen: tan „tand”, wej, wee „weg”, lee „leggen”.
Een zelfde woordvorm kreeg verschillende functies: traan = traan, tranen en schreien. Meervoudsvormen kwamen slechts bij sommige zelfstandige naamwoorden voor; het meervoud werd door een achter het zelfstandige naamwoord geplaatst sender of sellie (eigenlijk het persoonlijke voornaamwoord van de derde persoon meervoud) uitgedrukt (bijv.: mi kint sender „mijn kinderen”). Het oudste Negerhollands kennen wij uit de geschriften van de Hernhutter zendelingen en boekjes van Deense predikanten.Lit.: D. G. Hesseling, Het NegerhoIIandsch der Deensche Antillen (Leiden 1905); J. v. Ginneken, Handboek der Nederl. Taal I, blz. 238 vlg. (Nijmegen 1913); H. Schuchardt, Zum Negerhollandischen von St.
Thomas (Ts. Mij. v. Lett., dl 33, 1914); J. P. B. de Josselin de Jong, Het NegerhoIIandsch van St .Thomas en St. Jan (Meded.
Kon. Akad., afd. Ltk. 57, A, Asd., 1924); Idem, Het huidige NegerhoIIandsch, Teksten en woordenlijst (Verhand, d. Kon. Ak., afd. Ltk., dl XXVI, Amsterdam 1926).