Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DERDEN-VERZET

betekenis & definitie

is een rechtsmiddel, dat in Nederland aan een derde toekomt tegen een vonnis tussen anderen, hetwelk zijn rechten benadeelt (art. 376 W.v.B.Rv.). Bij wettiging van het verzet wordt het betwiste vonnis alleen in zover verbeterd als het de rechten van de derde benadeelt, tenzij de gevallen uitspraak zulk een onsplitsbaar geheel vormt, dat zij noodzakelijkerwijs ten volle vernietigd moet worden (art. 378 W.v.B.Rv.).

Het middel stamt uit Frankrijk, waar het bekend is onder de naam „tierce-opposition” en geregeld wordt in de artt. 474-479 van de „Code de procédure civile”. Daar een voorwaarde voor het gebruik ervan is, dat een vonnis tussen anderen het recht van de derde benadeelt, en daar vonnissen als regel alleen hen binden, die er partij bij zijn geweest (art. 1954 B.W.), kan het middel slechts zelden toepassing vinden. Dat een vonnis tussen anderen het belang van de derde schaadt, is voor het derden-verzet niet voldoende; zelfs niet als de rechter in een opvolgend geding, waarin de derde partij zou zijn, aan het gevallen vonnis een feitelijk vermoeden tegen hem zou kunnen ontlenen (H.R. 1 Dec. 1939, N.J. 1940, no 445). Van Boneval Faure heeft de doelmatigheid van het middel uitvoerig betwist, doch is daarbij te ver gegaan; een enkele keer kan het zijn nut hebben. Het derden-verzet wordt beoordeeld door de rechter, die het aangevochten vonnis heeft gewezen; het wordt aangebracht met een dagvaarding van allen, tussen wie recht is gedaan (art. 377 W.v.B.Rv.). Het derden-verzet schorst het vonnis niet, doch de rechter kan de schorsing bevelen (art. 37g W.v.B.Rv.).

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: R. van Boneval Faure, Het Ned. burg. procesrecht, V, 2de dr. (1900), blz. 350-447; W. van Rossem, Het Ned. wetb. v. burg. rechtsvord. I (3de dr., 1934, bew. d. R. P. Cleveringa), blz. 601-610 (de nadien verschenen arresten van de H. R. namen voor de desbetreff. gevallen alle de niet toepasselijkheid van het derdenverzet aan: H. R. 5 Mei 1938, N. J. 1938 no 707; 1 Dec. 1939, hierboven; 16 Mei 1946, N. J. 1946 no 464).

Het derden-verzet wordt in het Belgisch W.v.B.R. geregeld door de artt. 474 tot en met 479. Het is een buitengewoon middel van voorziening tegen een vonnis, waardoor een derde, die geen partij was bij dat vonnis en er door benadeeld werd, er de intrekking van kan vorderen wat zijn belangen betreft. Het belang van het derden-verzet is eerder miniem, daar met toepassing van art. 1351 B.W. het vonnis aan de derde niet tegenstelbaar is als zijnde een res inter alios judicata, dat de derde niet baten noch schaden kan. In sommige gevallen nochtans is het derdenverzet de enige weg om niet benadeeld te worden. Het is mogelijk derden-verzet te doen tegen elk soort vonnis of arrest, van het ogenblik af dat ze een contentieus karakter hebben, onverschillig of het een eind- of tussenbeslissing geldt; waar geen termijn werd bepaald binnen dewelke het verzet moet gedaan worden is de regel van toepassing dat de actie zal verjaard zijn na 30 jaar. In één geval, nl. derden-verzet tegen een vonnis van scheiding van goederen, moet volgens art. 873 W.v.B.R. het verzet binnen het jaar gebeuren.

Het derden-verzet is hoofdzakelijk, wanneer het als een nieuw geding wordt ingespannen voor de rechtbank die het bestreden vonnis heeft geveld. Het is soms incidenteel wanneer het als tussengeschil wordt ingesteld door hem die zich in het geding een vonnis ziet tegenstellen waarbij hij geen partij is geweest; in dit geval kan de derde in het reeds aanhangig geding derden-verzet doen tegen het door de tegenpartij tegen hem ingeroepen vonnis. De rechtbank die kennis neemt van het aanhangig geding zal bevoegd zijn indien zij van een hoger of van gelijke rang is als de rechtbank tegen wier vonnis verzet gebeurt; dit verzet wordt dan gedaan bij rekwest. Is die rechtbank evenwel van lager rang, dan moet het verzet als hoofdvordering bij dagvaarding worden gebracht voor de rechtbank die het vonnis velde. De rechtbank, voor dewelke het incident ontstaan is, kan naar gelang de omstandigheden het geding dat hangende is schorsen of niet. In principe schorst het derden-verzet de tenuitvoerlegging van de vonnissen niet, tenzij de rechtbank het moest toestaan; de omstandigheden zullen beslissen. Doch, volgens art. 478 W.v.B.R mag een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, en dat iemand veroordeelt om een onroerend goed te verlaten, nimmer door de rechtbank bij wie derden-verzet werd gedaan opgeschort worden. Wordt de derde afgewezen in zijn verzet dan kan de wederpartij schadevergoeding vragen. Het vonnis dat uitspraak doet op het derden-verzet is vatbaar voor verzet, beroep en verbreking. Bij hoger beroep tegen vonnissen, waartegen zelve derden-verzet werd gedaan, moeten de derden i.z. worden geroepen (Luik 12 Febr. 1925, Belg. Jud. 1925, 265).

MR W. DELVA

Lit.: Van Bauwel, Burg. procesrecht, 4 dln (Bruxelles 1934, 1940); Braas, Précis de Procédure civile, 2 dln (Bruxelles 1945).

< >