Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DANEGELD

betekenis & definitie

is de benaming van een speciale grondbelasting in Engeland (10de-12de eeuw). Bij de invallen van de Denen in de 9de eeuw hadden de Angelsaksische koningen herhaaldelijk, om de plundertochten althans tijdelijk te doen eindigen, hun toevlucht genomen tot het betalen van schattingen en het opleggen van belastingen om die schattingen op te brengen.

Alfred de Grote en zijn opvolgers slaagden er in het Deens gevaar in te dammen, doch op het einde van de 10de eeuw herbegonnen de invallen, met nieuwe intensiteit. En de onbekwame en zwakke Angelsaksische koning Aethelred II zag zich bij herhaling genoodzaakt naar het oude middel te grijpen, de stropers af te kopen, en hiervoor zijn onderdanen een soort grondbelasting op te leggen — schatting en belasting die van dan af als danegeld werden bestempeld. Met de verovering van Engeland door Knoet van Denemarken (1016) verloren beide feitelijk hun bestaansreden, doch de nieuwe koning behield het danegeld als een soort van gelegenheidsoorlogsbelasting. Onder de regering van Edward de Belijder schijnt de heffing in onbruik te zijn geraakt, om echter door Willem de Veroveraar, na de verovering van Engeland (1066), opnieuw te worden ingevoerd — en het beroemde, op bevel van de Normandiër aangelegde Domesday book schijnt in eerste instantie bedoeld te zijn geweest om de heffing en de juiste verdeling van deze belasting te vergemakkelijken.

Het danegeld werd nu regelmatig geheven tot 1163, jaar waarin het als zodanig voor de laatste maal in de rolrekeningen voorkomt. Andere belastingen met eenzelfde karakter doch onder een andere benaming, namen toen zijn plaats in. DR L. VOET DANELAW of Danelagh is de naam gegeven aan dat deel van Engeland dat in de loop der 9de en iode eeuw door Denen werd bezet en ten dele gekoloniseerd.

Na reeds een dertigtal jaren het Angelsaksische Engeland door hun aanvallen en strooptochten te hebben geteisterd, begonnen de Denen in de jaren zestig van de 9de eeuw pogingen in het werk te stellen er zich blijvend te vestigen. In 867 werd Deira, het zuidelijk deel van Northumbrië, met de hoofdstad Eboracum (York), overrompeld, dat aldus het eerste en voornaamste Deense kolonisatiecentrum werd in Engeland. Nergens elders zijn de dorpsnamen met typisch Deense uitgangen als -thorpe, -caster en -by zo talrijk. Andere nederzettingsgebieden hebben zich gevormd in Mercië — en wel in de kustdistricten rond Lincoln en meer in het binnenland rond Leicester, Nottingham, Derby en Northampton (later de confederatie der „Five Boroughs of Mercia”) —, voorts in Oost-Anglië en Essex.

Van daaruit overheersten de omliggende streken waar de Angelsaksers nog de grote massa van de bevolking bleven vormen. De opmars der Denen werd wel is waar gestuit door Alfred de Grote maar deze zag zich niettemin gedwongen tussen 880 en 885 met de Vikingerleider Guthorm een verdrag te sluiten, waarbij het hele gebied ten N. van een lijn gaande van de beneden-Theems tot de zijrivier de Lea, langs de Lea tot aan haar bron, van daar tot Bedford en langs de Ouse tot Watlingstreet (oude Romeinse heirbaan van Londen naar Chester) als Deens machtsgebied werd erkend. De Danelaw omvatte toen dus Deira, Oost-Anglië, Essex en het grootste deel van Mercië. Onder de opvolgers van Alfred werd de Danelaw heroverd, maar de Deens invloed, inzonderheid natuurlijk in de eigenlijke kolonisatiegebieden, bleef er toonaangevend.

Toen op het einde der 10de eeuw opnieuw Deense aanvallers opdoken vonden ze aldaar tal van bondgenoten.Over de sociale en politieke verhoudingen en de instellingen van de Danelaw is zeer weinig bekend. Zelfs daar waar de Denen zich het talrijkst hebben neergezet schijnen de Angelsaksers niet volledig verdrongen of uitgeroeid te zijn. Omgekeerd behielden ook na de herovering de Denen hun wetten en gebruiken, die overigens weinig van de Angelsaksische afweken. Waar zij het talrijkst waren, vinden we bestuursdistricten als de ridings of thrithings ( bewaard in de verdeling van het huidige Yorkshire), ongeveer overeenstemmend met de Angelsaksische shires, en onderverdeeld in wapentakes, equivalent van de hundreds uit het Zuiden.

DR L. VOET

Lit.: W. G. Collingwood, Scandinavian Britain (1908); E. Huil, Northmen in Britain (1913); F.

M. Stenton, Documents illustrative of the social and economic history of the Danelaw (1920).

< >