Oudierse staat van de stam van de noordelijke Erainn in Noord-Ulster (tegenwoordig graafschap Antrim). Van daar trokken op het einde van de 5de eeuw Fergus Mór en zijn broeders, de zonen van Ere (bij Beda de Dalreudinï), naar het tegenovergelegen schiereiland Cenn Tire (Cantyre in Schotland), waar zij een kolonie van Dal Riada stichtten.
Deze kon zich aanvankelijk nauwelijks handhaven tegen de Pikten, totdat koning Aedan mac Gabhrain haar reorganiseerde met steun van St Columba, die ook de verhouding tot de Ierse Dal Riada en de hoogkoning van Ierland deed vaststellen op de grote vergadering te Druim Ceta (575?). Een expeditie tegen de hoogkoning, eindigend met de nederlaag van Magh Rath (637), verzwakte de band met het moederland. Na voortdurende strijd met afwisselend succes tegen de Pikten, Angelen en Noord-Britten, werden de Schotse Dal Riada in 736 door de Pikten ten onder gebracht, zodat zij zelfs een eeuw lang vrijwel uit de geschiedenis verdwijnen. In 839 en 844 verwierf Cinaedh (Eng.: Kenneth) mac Alpin echter de heerschappij zowel over de Dal Riada als over de Pikten, waardoor hij de grondslagen legde voor het koninkrijk Schotland.
Aan deze Scotische (oorspr. „Ierse”) kolonisten dankt dit land zijn tegenwoordige naam.Lit.: W. F. Skene, Celtic Scotland, dl I (2de uitgr., Edinburgh 1886); Eoin MacNeill, Phases of Irish history (Dublin 1920), hfdst. VII.