Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

DAHOMEY

betekenis & definitie

(of Dahomé), vroegere Negerstaat in Opper-Guinee, thans deel van de Franse Unie (Frans West-Afrika), telt op ca 107 000 km2 ruim 1 458 000 inw. Het gebied, dat een kustlijn heeft van slechts 113 km, geeft in noordelijke richting toegang tot een groot achterland.

Het wordt bespoeld door de Atlantische Oceaan, grenst in het Westen aan Togo, in het O. aan de Britse, kolonies Lagos en Nigeria, in het N.O. aan de rivier de Niger, in het N. aan de Nigerkolonie en omvat de beide staten Abomé en Allada. Achter een smalle, zandige kuststreek liggen lagunen, waarin de van N. naar Z. stromende Wheme of Oagbo uitmondt, om van daar met vele armen in zee te stromen. Achter deze lagunen ligt een met dichte bossen begroeid plateau, dan volgen lage heuvelreeksen aan beide oevers van de Wheme en eindelijk het brongebied van deze rivier, het bergland Mahé. Wouden van wolbomen en palmen wisselen af met uitgestrekte savannen.

Het klimaat is aan de kust zeer ongezond, in het binnenland is het beter. De planten- en dierenwereld komt overeen met die van het overige tropische Afrika. De bevolking bestond oorspronkelijk uit Ejo, die echter geheel uitgeroeid zijn, thans wonen er de Ewe. Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw; de kuststreek wordt goed bebouwd en levert maïs, maniok, yams, gierst, bonen, zoete bataten, aardnoten en allerlei groentesoorten.

Katoen wordt in de centrale provincies geteeld, koffie in de zuidelijke provincies. Oliepalmen zijn om de dorpen geplant. De voornaamste bosproducten zijn: palmolie, palmpitten, kokosnoten, kolanoten en caoutchouc; deze vormen de voornaamste uitvoerartikelen. In 1944 waren er 188 000 stuks vee, 341 000 schapen en geiten, 37 000 varkens en 2 500 paarden.De industrie levert katoenen stoffen, aardewerk, landbouwgereedschappen, leder, plantaardige verfstoffen enz. De handel gaat hoofdzakelijk over Kotonoe (Cotonoe), Porto Novo, Whydah en Grand Popo. De invoer (meest weefgoederen, dranken, gereedschappen, zout, tabak enz.) bedroeg in 1946 366 millioen frs C.F.A., waarvan aan textiel 360 ton ter waarde van 73 millioen frs, dranken 743 ton 30 millioen frs, ijzerwaren 1333 ion ter waarde van 37 millioen frs. De uitvoer had in hetzelfde jaar een waarde van 173 millioen frs, waarvan aan palmpitten een hoeveelheid van 33 049 ton (98 millioen frs), aan palmolie 569 ton (3,4 millioen frs), aan ruwe katoen 1307 (16,4 millioen frs); maïs, kolanoten, ivoor, rubber en gedroogde vis werden bovendien geëxporteerd.

De belangrijkste handelsplaats, tevens zetel van het landsbestuur, is Porto Novo, dat 37 483 inw. telt; de belangrijkste haven is Kotonoe, door een spoorlijn van 35 km lengte met Porto Novo verbonden.

Het gebied heeft een wegennet van ruim 4360 km, waarvan ca 1400 km uitstekende wegen. Telegraaflijnen leiden van Kotonoe naar Abomey, Togo, Nigerkolonie en Senegal; in 1945 waren er in totaal 3080 km telegraaflijn en 1628 km telefoonlijn benevens 34 postkantoren. In hetzelfde jaar werd de haven van Kotonoe door 89 schepen, metende 134033 netto ton, aangedaan.

Het budget was in 1945 113 590000 frs. Binnen het kader van het Westafrikaanse onderwijs zijn dorps-, regionale- en stedelijke scholen gesticht; voor onderwijs werd 1,8 millioen frs uitgegeven. De staatsvorm was vroeger een absoluut monarchale; de laatste inheemse vorst werd in 1911 afgezet. Dahomey is administratief in het eigenlijke Dahomey en in Haut-Dahomey verdeeld.

Het is door i afgevaardigde in de Nationale Vergadering en in de Raad van de Republiek vertegenwoordigd en zendt 2 gedelegeerden naar de Assemblée van de Franse Unie. De zetel van het landsbestuur is te Porto Novo bevestigd.

Dahomey was vóór de 17de eeuw onbelangrijk. Het werd in 1625 gesticht door Takoudanou, een der drie zoons van Kopon, koning van het rijk Ardiah of Allada, die zich te Abomé vestigde. Het rijkje werd door de verovering van Allada (1724), van Whydah (1727) en van de kuststreek (1772) belangrijk uitgebreid. Op het einde van de 18de eeuw was Allada de hoofdstad, later echter weer Abomé.

Zolang in Afrika de slavenhandel bloeide, had Dahomey daarin een belangrijk aandeel. Koning Gheso (1818-’58) schafte op aandrang van de Europeanen de wrede slavenhandel af, maar na zijn dood (1858) werd deze weder toegelaten. Portugal, dat het fort Ajoeda bij Whydah in bezit had, nam in 1885 het protectoraat op zich, maar was niet in staat het brengen van mensenoffers tegen te gaan. Frankrijk, dat in 1851 vaste voet aan de kust had gekregen, verwierf op 22 Dec. 1887 het protectoraat.

Koning Behanzin stond tegen een jaarlijkse vergoeding van 20 millioen frs in 1890 de gehele kuststreek af; maar verklaarde, zich benadeeld achtend toen de handel in de kustplaatsen sterk toenam, Frankrijk de oorlog (Febr. 1892). Hij werd echter verslagen en 17 Nov. 1892 uit zijn hoofdstad verdreven. Begin 1893 werd Dahomey bij Benin ingelijfd en werd te Whydah een gouverneur geplaatst. Later werd het gebied nog uitgebreid en de grens in 1897 en 1898 met Duitsland en Engeland geregeld.

In 1907 werden de districten Fada N’Gousma en Say er van afgescheiden en bij Opper-Senegal en Nigeria gevoegd.

H. A. BOMER

Lit.: Foa, Le Dahomey, Histoire, Géographie etc. (Paris 1894) ; Henry Hubert, Contribution à l’étude de la géographie physique du Dahomey (1908); d’Albéca, La France au Dahomey (Paris 1895); Dahomey et Dépendances (Paris 1900); Le Dahomey, notice publiée par le gouvernement général de l’Afrique occidentale française à l’occasion de l’Exposition coloniale de Marseille (1906) ; Guinée, Côte d’ivoire, Dahomey (1907) ; Henry Hubert, Mission scientifique au Dahomey (1908); Guides des Colonies Françaises: Afrique Française (Paris 1931); R- Gouzy, Visages de l’Afrique: Soudan, Niger, Dahomey et Côte de Guinée (Neuchâtel-Paris 1939); M. J. Herskovitz, Dahomey; An Ancient West African Kingdom, 2 vols (New York 1938) ; Annuaire Statistique de l’A.O.F.

< >