Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CURCUMA

betekenis & definitie

is een plantengeslacht uit de familie van de Zingiberaceeën (Gemberachtigen). Het zijn planten met een dikke, vaak vertakte wortelstok en grote, langwerpige of lancetvormige bladeren en bloemen in dikke, bijna kegelvormige bloeiwijzen, waarin vaak concave schutbladen voorkomen; in het bovenste deel van de bloeiwijze dragen deze schutbladen vaak geen bloemen, doch zijn fel gekleurd.

De bloem heeft een drie-spitsige kelk, een driedelige kroon, waarvan een deel vaak groter is; zes meeldraden, waarvan er vijf bloembladvormig zijn en één vaak zeer breed en lipvormig is, het „labellum”, dat dikwijls verdikte lijsten draagt en de bloem een tweelippig uiterlijk geeft. Er is slechts één fertiele meeldraad, die soms nog ten dele bladachtig is; er is een onderstandig, driehokkig vruchtbeginsel met een lange, draadvormige stijl. Er komen meer dan vijftig soorten voor in tropisch Azië, in Nieuw-Guinea, en noordelijk Australië. Verschillende soorten zijn voor de mens belangrijk. Curcuma Zeodara (Berg.) Roscoe uit Bengalen, Java en China levert de zedoarwortel „radix of rhizoma zeodaria”, die veel op de gember gelijkt, een aetherische olie bevat en in de apotheek gebruikt wordt. C. xanthorrhiza Roxb. levert vooral de temoe lawak; het zijn de donker-oranjegele knollen, die reeds lang in Sumatra en tegenwoordig ook in Europa tegen leverziekten en galaandoeningen gebruikt worden. Curcuma domestica Valet. en andere soorten leveren de geelwortel, turmeric of gele gember en bevatten in de knollen een gele kleurstof, de curcumine (i tot enkele percenten), 2-6 pct aetherische olie, de curcuma-olie; de knollen worden als specerij (hoofdbestanddeel voor de kerriebereiding) en als kleurmiddel gebruikt, hoewel de kleuring niet lichtecht is; de zij knollen speciaal voor culinaire, de overjarige moederknollen voor medicinale doeleinden.

Van C. leucorrhiza Roxb. en C. angustifolia Roxb. kan men uit de knollen, die geoogst kunnen worden als de bladeren beginnen af te sterven, na zorgvuldig uitwassen van de kleurende en bitter smakende bestanddelen, een goed en licht verteerbaar zetmeel maken, de Oostindische arrowroot. Verschillende soorten worden in kassen als sierplanten gekweekt o.a. C. aeruginosa Roxb., met lange, met purperrode vlekken versierde bladeren en lichtrode, van binnen gele bloemen, Curcuma comosa Roxb., met geel-groene bladeren en roodachtig bruine, van binnen gele bloemen, Curcuma ferruginsa Roxb., uit Bengalen met grote, rode bloemen voorzien van een gele lip.DR A. KLEINHOONTE

Lit.: Tschirch, Handb. der Pharmacognosie III, p. 909-913 (Leipzig 1925); Heyne, De Nuttige Planten van Ned.-Indië I (Buitenzorg 1927), p. 495-502; Madaus, Lehrb. der Biolog. Heilmittel, Heilpflanzen II, p. 1151 (Leipzig 1938); Rowaan, De specerijen van Ned.-Indië, uitg. Kol. Inst. (Amsterdam 1942).

< >