Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CREOOLSE TALEN

betekenis & definitie

zijn de talen, die zich uit Europese talen gevormd hebben, doordat inboorlingen in Amerika, Afrika en Australië deze hebben aangepast aan hun gebruik. Het zijn bastaardtalen, omdat zij eigenlijk niet anders zijn dan verbasteringen van de Europese talen, die veranderd werden in overeenstemming met de denkgewoonten en de ontwikkelingstrap van de inboorlingen.

In het klankstelsel treden wijzigingen op, doordat dit wordt aangepast aan de articulatiegewoonten van de inlanders zelf: moeilijke consonantverbindingen worden vereenvoudigd door weglaten van consonanten of door het invoegen van klinkers. De belangrijkste veranderingen treden op in de verbuigingsvormen en in de syntaxis. De flecties worden tot het meest rudimentaire herleid: onderscheid van enkel- en meervoud, naamvalsuitgangen verdwijnen bij de substantieven; in het werkwoord schrompelt de hele vervoeging soms in tot de infinitief en het verleden deelwoord. Daartegenover wordt overdadig gebruik gemaakt van hulpwerkwoorden.

Toch is het ook zo mogelijk fijne onderscheidingen te maken. In het Creools van Mauritius, dat op het Frans berust, wordt gezegd mopour manzé voor „Ik ga eten”, mo fék manzé voor „ik heb zojuist gegeten”, mo va fine manzé voor „ik zal gegeten hebben” en mo té va fék manzé voor „ik zou zoëven gegeten hebben.” Daarnaast kan de taal verrijkt worden door zeer aanschouwelijke termen voor die dingen, waarmede de inboorlingen dagelijks omgaan. Voor de verklaring van het ontstaan der Creoolse talen geldt ongeveer hetzelfde als voor de Handelstalen, waarvan zij een bepaalde groep vormen. Men rekent er toe het Nieuw-Spaans op Trinidad en de Nederlandse Benedenwindse eilanden (Curaçao, Bonaire en Aruba; z Papiamentoe); Neger-Engels (ontstaan uit Neger-Portugees), gesproken in Engelsen Nederlands Guyana; het uitstervende Neger Hollands op de vroegere Deense Antillen.

In Afrika onderscheidt men het Neger-Portugees in Portugees-Guinee, op de Kaap-Verdische eilanden, aan de Slavenkust en San-Thomé; het NegerEngels of Pidgin in Gambia, Sierra-Leone en Liberië en het Neger-Frans in de Franse koloniën (Mauritius, Réunion, Haïti, Martinique, Louisiana en Cayenne).Lit.: H. Schuchard, Creolische Studiën I-IX (Sitzungsber. der Kl. Akad. der Wiss. te Wenen, 1882-1891); D. C.

Hesseling, Het Negerhollandsch in de Deensche Antillen (1905); Dejosselin de Jong, Negerhollandsch van S. Thomas en S. Jan (Meded. Kon.

Akad. van Wet. te Amsterdam 1924); Paula e Brito, Dialectos crioulos portuguezes (Lisboa 1887); K. Lentzner, Colonial English (London 1891); L. Adam, Les idiomes négro-aryen et maléo-aryen (Paris 1883); M. C.

Baissac, Étude sur le Patois Créole Mauricien (Nancy 1880).

< >