Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Cornelis Hofstede de GROOT

betekenis & definitie

Nederlands kunsthistoricus (Dwingelo 9 Nov. 1863 -’s-Gravenhage 14 Apr. 1930), kleinzoon van petrus, legde te Leiden in 1889 het cand. examen klassieke letteren af, studeerde daarna te Leipzig kunstgeschiedenis en promoveerde aldaar in 1891 op een proefschrift over Houbraken. In hetzelfde jaar werd hij onderdirecteur van het Mauritshuis te ’s-Gravenhage, in 1896 directeur van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam, dat hij geheel reorganiseerde.

Hij nam echter in 1898 ontslag in verband met het dictatoriaal optreden van jhr Victor de Stuers, de referendaris aan het ministerie. Zijn beleid verdedigde hij op felle wijze tegen de aantijgingen van zijn voorganger tevens opvolger J. Ph. van der Keilen in Mijn beheer van ’s Rijks Prentenkabinet (Amsterdam 1900). Na zijn ontslag wijdde hij zich geheel aan kunsthistorische studiën, ook legde hij een grote verzameling schilderijen, tekeningen en prenten aan. Zeer belangrijk zijn zijn publicaties over Rembrandt en zijn catalogi van werken van Nederlandse schilders uit de 17de eeuw. Hij was een autoriteit op het gebied van het museumwezen, had tevens internationale faam als kenner der Nederlandse schilderkunst; zijn expertises hadden ongetwijfeld gezag.

Talrijke onbekende meesters (zoals Judith Leyster e.a.) heeft hij aan het licht gebracht. In later tijd heeft zijn autoriteit echter zeer geleden o.a. door zijn oordeel over de zgn. lachende cavalier van Frans Hans; zijn houding trachtte hij te rechtvaardigen in: Echt of onecht (‘s-Gravenhage 1925). Een groot deel van zijn verzameling schonk hij aan het museum te Groningen, XBibi.: Arnold Houbraken in seiner Bedeutung für die holl. Kunstgeschichte (Haag 1891, ook als: A. H. und seine Groote Schouburgh kritisch beleuchtet 1893, Quellenstudien nr 1); (met W. Bode) Rembrandt. Beschreibendes Verzeichnis seiner Gemälde (8 dln, 1897-1907); Holl, kunst in Eng. verzamelingen (1898); Utrechtsche kerken. Teekeningen en schilderijen v.

P. Saenredam (Haarlem 1899); Die Urkunden über Rembrandt (Haag 1906, met suppl. zgn. d. M. G. Visser,in werkelijkheid een mystificatie d. G.

Hofstede de Groot en W. Martin); RembrandtBijbel (2 dln, Amsterdam 1906-1910); Die Handzeichnungen Rembrandts (Haarlem 1906); Jan Vermeer \an Delft en Carel Fabritius (Amsterdam 1907-1908); (met anderen) Beschreibendes u. kritisches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten holl. Maler des XVII. jahrh. (10 dln, Esslingen 1907-1928); Die holl. Kritik der jetzigen Rembrandt-Forschung (Stuttgart 1922).

Lit.: W.;Martin, G. H. in: Original u. Reproduktion II, 6 (1930, met bibliografie); W. Vogelsang, G. H., in: Oudheidkundig Jaarboek,X (1930); H. E. v.

Gelder, Levensbericht, in: Handelingen en levensber. Ned. Mij. v. Letterk. i93o/*3i, II.

< >