Nederlands wijsgeer (Kockengen 5 Juni 1842 - Hilversum 28 Apr. 1901), was van i86o-’66 leraar aan het gymnasium te ’s-Gravenhage en van I866-’77 aan de H.B.S. te Utrecht, promoveerde 14 Nov. 1867 op een scheikundig onderwerp en werd in 1877 benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte te Amsterdam. Reeds in 1871 had hij tegen Opzoomer’s empirisme gepolemiseerd.
Ook in zijn intreerede wijst Sprayt zowel de empirische als ook de speculatieve methode af en doet hij zich kennen als aanhanger van Kant’s criticisme. Met Kant is hij van mening, dat enkel uit de ervaring geen kennis kan worden verkregen: de geest schrijft ook wetten aan de natuur voor. Dit a priori blijkt volgens hem psychologisch uit een analyse van de menselijke kennis — een argumentatie, die aan Fries herinnert. Historisch wordt hetzelfde probleem door Sprayt behandeld in zijn vanwege het Stolpiaans legaat in 1879 met goud bekroonde verhandeling Proeve van een geschiedenis van de leer der aangeboren begrippen. Op zijn door de studenten gewaardeerde colleges wijdde hij veel aandacht aan Kant’s Kritïk der reinen Vernunft. Ofschoon Sprayt determinist was en de vrijheid ook in de noumenale wereld verwierp, volgde hij Kant als aanhanger van de primaat van de practische rede.
Door de nadruk, die hij op de waarderende wetenschappen legde, werd hij min of meer tot een voorloper van de Badense school van het Neo-Kantianisme. Sprayt koesterde ook een levendige belangstelling voor het publieke leven. Hij publiceerde o.a. brochures in liberaal-politieke geest; zijn belangstelling voor ZuidAfrika bracht mee, dat hij jarenlang (van 18841897) secretaris was van de Nederlandsch-ZuidAfrikaansche Vereeniging. De colleges over logica en geschiedenis der wijsbegeerte werden posthuum door zijn leerlingen uitgegeven. j. j. POORTMANBibl.: Het algemeene postulaat van H. Spencer (1871); De laatste gedaanteverwisseling van de wijsbegeerte der erVaring toegelicht (1871); Van Vlotcn’s Ben. de Spinoza beoordeeld (1872); De verhouding van de wijsbegeerte tot de bijzondere wetenschappen (1877); Proeve van eene geschiedenis van de leer der aangeboren begrippen (1879); De aanspraken der „Vrije Universiteit” (1884); Over de waarde en onwaarde van het academisch onderwijs in de wijsbegeerte (1887); Het empiriocriticisme, de jongste vorm van de „wijsbegeerte der ervaring” (1899); Leerboek der formeele logica (bewerkt door M. Honigh, 1903); Geschiedenis der wijsbegeerte (bewerkt door Ph. Kohnstamm e.a., 1905); Correspondentie tussen G. J. P.
J. Bolland en C. Bellaar Spruyt, De Idee, 1935.
Lit.: B. H. C. K. van der Wijck in Jb. Kon. Ak. van Wet. 1904.