Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CONCRETIES

betekenis & definitie

noemt men in de geologie in verschillende sedimenten optredende bolvormige, lensvormige of onregelmatige lichamen, die uit een andere stof bestaan dan het gesteente, waarin zij liggen. Zij zijn ontstaan, na de afzetting van het sediment, door middel van transport van opgeloste stoffen, in het min of meer met water doordrenkte gesteente.

De vorming van de concreties wordt beschouwd te behoren tot de diagenese van het gesteente. De concreties kunnen o.a. bestaan uit koolzure kalk, CaC03, bijv. de lösspoppetjes, uit silicium oxyde, SiO2, bijv. vuursteenknollen in krijtgesteente of uit limoniet, Fe203 + nH20. Dikwijls vindt de vorming van een concretie plaats om een aantrekkingscentrum, bijv. een vuursteenconcretie om een kiezelspons, limoniet-concreties om plantenwortels. Limoniet-concreties zijn soms hol en bevatten dan wel eens een losse kern; dergelijke concreties heten klapperstenen, ook wel adelaarsstenen of arendseieren. De vorming van deze holle concreties is vermoedelijk toe te schrijven aan krimpen door indrogen van een colloïdale massa limoniet.Een bijzonder soort concreties vormen de septariën, die van buiten soms gaaf zijn, maar van binnen krimpscheuren bezitten, die naar binnen toe wijder worden. Het zijn knollen, die in klei ontstaan en bestaan uit een locale concentratie van koolzure kalk in de klei. Ook dit krimpingsverschijnsel wordt aan uitdroging toegeschreven. De krimpscheuren zijn gewoonlijk bekleed met of opgevuld door kristallen van calciet, CaC03 of dolomiet, CaMg(CO,),.

Onder kristalconcreties verstaat men kristalgroepen, die in een afzettingsgesteente gevormd zijn, nadat dit gesedimenteerd werd, bijv. van gips, CaS04.2Ha0, pyriet, FeS2, markasiet, eveneens FeS„ in klei en mergel. Soms groeiden dergelijke kristalconcreties in zand, waarbij de concretie, bijv. calciet, de poriën tussen de zandkorrels vult en de zandkorrels in het calcietkristal zijn opgenomen (calciet-concreties uit de tertiaire zandsteen van Fontainebleau).

De grootte der concreties is zeer verschillend. Lösspoppetjes zijn meestal enkele cm groot, de vuursteenconcreties uit de Sint Pietersberg bij Maastricht variëren in grootte van enkele cm tot geweldige knollen van 1 m en meer. Vuursteenconcreties liggen dikwijls laagsgewijze in het krijt, maar die vuursteen-lagen vallen niet samen met de oorspronkelijke gelaagdheid van het sediment; waaruit de conclusie getrokken is, dat de vorming van deze concreties lang na de afzetting van het sediment heeft plaats gevonden en wel min of meer evenwijdig aan een later door erosie gevormd nieuw oppervlak van de afzetting. Door het onderzoek van J.

H. F. Umbgrove is gebleken, dat de Limburgse vuurstenen evenals het tufkrijt, waarin zij voorkomen, uit resten van organismen bestaan. Waar echter deze resten in het tufkrijt uit CaCO, bestaan, zijn dezelfde organische resten in de vuurstenen in Si02( + H20) veranderd.

Hier bestaat dus de concretie-vorming niet uitsluitend uit een locale concentratie van het silicium dioxyde, maar bovendien in een omzetting van calciumcarbonaat in Si02. Een dergelijke omzetting wordt in de geologie metasomatose genoemd. Behalve in min of meer horizontale niveau’s treden de vuursteenconcreties ook in verticale platen als spleetopvullingen op. Tot de concreties kunnen ook gerekend worden de ijslenzen die des winters in zanden kleigrond gevormd worden.

PROF. DR B. G. ESCHER.

< >