duidt een passage aan, die, afgeleid uit Cyprianus, sedert de 5de eeuw in Latijnse manuscripten tussen I Joh. 5:7 en 8 voorkomt. Eerst in de 16de eeuw vindt men het in Griekse teksten.
In de Complutensische uitgave werd het, uit het Latijn vertaald(P), opgenomen. Het luidt: Want drie zijn er die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn een. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest en het water en het bloed; en die drie zijn tot een. Dit is de gangbare vorm. Stummer, Einführung in die lat.
Bibel (1928), 151-153, geeft varianten, bijv.: „en deze drie zijn één in Christus Jezus”, of „zijn één in ons”. Erasmus heeft deze interpolatie niet in zijn iste en 2de editie. Eerst op grond van de Codex Montfortianus (Gregory 061 = 𝛿 603 Von Soden), heeft hij die in zijn 3de (1522) opgenomen. Het tweelinghandschrift van 061, de Ravianus (Gregory 110), is een afschrift van de Complutensische uitgave.
Nog één manuscript bevat het, nl. 629 (vroeger 162, Von Soden a 460), en dit is tweetalig: Grieks en Vulgata. In het decreet „De editione et usu sacrorum librorum” in aansluiting bij het decreet „De canonicis scripturis” heeft de R.K. kerk de Vulgata „authentiek” verklaard (z Drieëenheid). Omtrent de juiste draagwijdte en betekenis van deze verklaring, zie bijv. P.
G. Groenen, Alg. Inl. tot de H. Schrift, gesch. v. d. text (Leiden 1917), blz. 232 v.v., 288 v.v., blz. 292-307.PROF. DR J. DE ZWAAN.