L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Vlinderbloemigen (Papilionaceeën). Het onderscheidt zich door een klokvormige, 5-tandige kelk, een grote, de smalle, aan de voet geoorde zwaarden en de stompe kiel in lengte overtreffende vlag, tweebroederige meeldraden en een gesteelde, veelzadige, eivormige, opgeblazen peul. Het omvat, in Zuid-Europa en Klein-Azië, een io-tal soorten van heesters met oneven gevinde bladeren en schaars van gele of purperen bloemen voorziene trossen, van welke sommige als geneeskrachtig, andere als sierplanten bekend zijn.
Van de soorten noemen wij: C. arborescens L., de zgn. Blazenstruik, die 2-4 m hoog wordt, in Zuid-Europa tot Noord-Afrika en Klein-Azië thuis behoort, in Midden-Europa als sierplant wordt gekweekt en bloemtrossen met 2-6 gele, soms bruin gevlekte bloemen draagt. De blaadjes worden soms in plaats van sennebladeren gebruikt, en de bittere zaden werken als braakmiddel. De bloemen, bladeren en takken geven met aluin een lichtgele kleur. C. orientalis Mill. (syn. C.cruenta Ait), een heester met roodachtige bloemen, groeit in de Kaukasus en Turkestan. Verder komen nog voor: C. brevialata Lange, uit Zuid-Frankrijk, verwant met de eerstgenoemde soort, maar lager, kleiner en met zeer korte zwaarden; C. cilicica Boiss. (syn. C. longialata Koehne en C. melanocalyx Hort.), uit Klein-Azië, lijkend op de vorige, maar juist met zwaarden, ianger dan de kiel; C. media Willd., een natuurlijke hybride van arborescens en orientalis, vaak gekweekt als orientalis; C. istria Mill. (syn. C. halepica Lam.) en C. melanocalyx Boiss., uit Klein-Azië, verwant met C. cilicica.