of zuil van Trajanus, is een gedenkzuil van kolossale afmetingen, 29,5 m hoog met een middellijn van 3,6 m beneden en 3,3 m boven, die zich te Rome nog op de oorspronkelijke plaats verheft. De zuil werd opgericht in een betrekkelijk kleine binnenhof van een bouwwerk, dat als bibliotheek dienst deed en behoorde tot de gebouwen van het Forum van Trajanus te Rome.
Op de schacht van de zuil zijn reliëfs aangebracht in een lange samenhangende strook, die zich als een band om de zuil slingert. Deze reliëfs stellen de krijgstochten voor van Trajanus tegen de Daciërs, met tal van bijzonderheden. Merkwaardig is de wijze van afbeelden, waarbij alle gebeurtenissen zonder onderbreking („continuerend”) naast elkander zijn voorgesteld vóór dezelfde achtergrond, maar ook de grote zorg voor details en de schilderachtige wijze, waarop het landschap is behandeld. Op deze wijze zijn de reliëfs een zeer karakteristiek voorbeeld van de Romeinse kunst uit het begin van de 2de eeuw n.
Chr.Het is belangwekkend de reliëfs op de zuil van Trajanus te vergelijken met de reliëfs van een dergelijke zuil, die van Marcus Aurelius op de Piazza Colonna te Rome, die tussen 180 en 193 n. Chr. aan keizer Marcus Aurelius en zijn vrouw Faustina werd gewijd. Zij werd naar het voorbeeld van de Columna Traiana gemaakt. De schacht van deze zuil bestaat uit 28 trommels van Carrarisch marmer en is te zamen met basis en kapiteel 30 m hoog.
Bovenop stonden eertijds de standbeelden van het keizerlijk paar, maar deze heeft paus Sixtus V in 1589 door een bronzen beeld van Paulus doen vervangen. Evenals bij de Columna Traiana is bij de zuil van Marcus Aurelius in het inwendige een wenteltrap. Aan de buitenzijde zijn
reliëfs aangebracht met voorstellingen uit de oorlogen tegen de Markomannen en Quaden (172173 n. Chr.) en de Sarmaten en Jazygen (174-175).
Van een derde zuil van die aard te Rome, de Zuil van Antoninus Pius, is alleen het voetstuk bewaard, dat thans is opgesteld in een binnenhof van het Museum van het Vaticaan, de Giardino della Pigna; de schacht van deze laatste zuil was niet met reliëfs versierd.
Lit.: K. Lehmann-Hartleben, Die Trajanussaule (2 dln, 1926).