Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

COCAÏNE

betekenis & definitie

is een alkaloid, afkomstig uit Coca-bladeren (Erythroxylon Coca). Het is de methylester van benzoyl-ecgonineen.

Chemisch is het verwant aan atropine, en het dankt zijn geneeskundige toepassing aan de eigenschap om bij plaatselijke toediening in verdunde oplossing de gevoelszenuwen te verlammen zodat locale pijn- en gevoelloosheid (anaesthesie) ontstaat. Het dringt gemakkelijk door het epitheel van slijmvliezen heen en vernauwt de bloedvaten ter plaatse zodat geen adrenaline behoeft te worden toegevoegd. De anaesthesie ontstaat binnen enkele minuten en duurt 10-20 min. op plaatsen waar veel bloedvaten zijn; het hoornvlies blijft langer gevoelloos. Als middel voor oppervlakkige anaesthesie gebruikt men het vnl. in de oogheelkunde en in de heelkunde van keel, neus en oren.

Omdat het echter nogal prikkelend werkt en in grotere doses algemeen giftig is, wordt het tegenwoordig meer en meer vervangen door synthetische middelen als novocaïne, pantocaïne e.d.

Bij inwendig gebruik, na inspuiting of na resorptie door slijmvliezen heeft cocaïne vele andere werkingen, waarvan die op het centrale zenuwstelsel de voornaamste is. In kleine tot matige doses prikkelt het de hersenschors, waardoor een gevoel van opgewektheid, verhoogde werkkracht en versterkt zelfbewustzijn ontstaat (euphorie). Gevoelens van vermoeidheid en honger worden verdreven. Psychische remmen vallen weg; spraakzaamheid, drang tot daden en erotische prikkeling zijn het gevolg.

Dit bedrieglijk gevoel van welbevinden wordt gevolgd door een zgn. roes, die in de regel een depressief karakter heeft en gepaard gaat met vervalsing van de waarneming (illusies, hallucinaties) en grote schrikachtigheid. De gedrukte stemming kan, gesteund door een of andere betrekkingswaan, leiden tot gewelddadig optreden. Op de roes volgt een derde stadium, dat de cocaïnist de reactie noemt en dat is gekenmerkt door een zwaar en moe gevoel in hoofd en ledematen, slapeloosheid, willoosheid en drang tot zelfvernietiging.

Als de stemming omslaat, de woordenvloed vermindert en het gevoel van eigenwaarde verzwakt, is de verleiding groot om opnieuw een dosis gif te nemen. Zo komt het dan tot een chronisch misbruik en tot verslaving: cocaïnisme, cocaïne-manie. Gocaïnisme komt vnl. in de grote steden voor, aan de zelfkant der samenleving, bij prostituees, souteneurs en andere lieden in de onderwereld. Het misbruik is na Wereldoorlog I sterk toegenomen en wordt onderhouden en gestimuleerd door internationale smokkelbenden. De cocaïne wordt gewoonlijk niet ingespoten, maar opgesnoven door de neus.

Hierdoor ontstaan op den duur zweren op het neustussenschot en zelfs perforaties (gaten); soms is dit van buiten af te zien doordat de neus verdikt en van voren ingezonken is. Andere mogelijke gevolgen van chronisch cocaïne-misbruik zijn: slapeloosheid, gebrek aan eetlust, vermagering, geheugenstoornissen, beven, achterdocht, breedsprakigheid en een neiging tot het trekken van gezichten en tot kauwbewegingen. Er is bij het cocaïnisme meestal geen sterke mate van gewenning, maar er zijn toch gevallen bekend, waarin zich in korte tijd een tolerantie voor zeer grote doses ontwikkelde. Cocaïnisme leidt zelden tot het zoeken van geneeskundige hulp, dikwijls tot aanraking met de politie.

De geneeskundige behandeling bestaat uit volstrekte en onmiddellijke onthouding van het gif, waarvoor opneming in een inrichting meestal noodzakelijk is. Blijvend succes is alleen te verwachten als de patiënt hierna in een ander milieu met geregelde arbeid wordt geplaatst. Afgezien van een zekere mate van depressie en ontgoocheling geeft de onttrekking van cocaïne geen belangrijke abstinentieverschijnselen.



Acute cocaïne-vergiftiging
veroorzaakt angst, opwinding, verwardheid, hoofdpijn, buikpijn, braken, gevolgd door stuipen, onregelmatige ademhaling en bewusteloosheid. Een dodelijke afloop berust meestal op ademstilstand. Bij de behandeling tracht men verdere resorptie van het gif te verhinderen (maagspoelen en laxeren of afbinden van de extremiteit, waarin het gif werd ingespoten); verder wordt kunstmatige ademhaling toegepast en geeft men, afhankelijk van het stadium der vergiftiging, barbituurzuur-verbindingen met korte werkingsduur of analeptica.

DR H. J. VIERSMA

Lit.: L. Goodman en A. Gilman, The pharmacological basis of therapeutics, nde dr. (New York 1945); H. Fühner, Medizinische Toxicologie (Leipzig 1943); A.

M. Meerloo, Over de toxicomanie, Geneesk. Bladen, 31ste reeks, XI (1934); H. W.

Maier, Der Kokainismus (Leipzig 1926); E. Joël en F. Fränkel, Der Kokainismus (Berlin 1924); E. Joël, Die Behandlung der Giftseuchen (Leipzig 1928).

< >