(Cuccagna) noemde men voorheen in Italië een volksvermakelijkheid, waarbij men op een vrij hoge, op vier gladde, met zeep besmeerde palen rustende stelling, lekkernijen en wijn gereed hield, om degenen te onthalen, wie het gelukte de stelling te bereiken. Dergelijke feesten werden op de laatste vier Zondagen van het carnaval te Napels gevierd.
Dit gebruik is wellicht door Italiaanse kooplieden naar Frankrijk en de Nederlanden overgebracht, waar de boom of mast van cocagne (kokanje) (mât de cocagne) sinds het midden der 16de eeuw bekend is. De naam is verdwenen, het gebruik komt echter nog voor.Lit.: J. ter Gouw, De volksvermaken (Haarlem 1871), blz. 347-348.