(syn. epinephrine, suprarenine) is het product van de inwendige afscheiding van het merg der bijnieren. In 1894 vonden de Engelse physiologen Oliver en Schafer, dat extracten van het bijniermerg, na inspuiting bij proefdieren, de bloeddruk verhoogden.
Reeds in 1901 gelukte het Takamine en Aldrich het werkzame bestanddeel in zuivere vorm af te zonderen; de stof bleek verwant te zijn aan tyrosine.In 1904 werd adrenaline voor het eerst synthetisch bereid uit pyrocatechine; tegenwoordig gebruikt men in de geneeskunde uitsluitend synthetisch adrenaline. Oorspronkelijk was dit een racemisch mengsel; het natuurlijke, linksdraaiende adrenaline (l) werkt echter 15-maal zo sterk als de rechtsdraaiende vorm (d), weshalve men, sedert het mogelijk bleek beide isomeren te scheiden, nog slechts van het l-adrenaline gebruik maakt. Adrenaline lost moeilijk op in water en alcohol, doch goed in zuren en alcaliën. Vooral in alcalisch milieu (glas) is het zeer gevoelig voor oxydatie; het wordt dan roodbruin en verliest zijn werkzaamheid.
De physiologische werking van adrenaline komt in het algemeen overeen met die van den sympathicus (z autonoom zenuwstelsel); dank zij onderzoekingen van O. Loewi, H. H. Dale, W. B. Cannon e.a. weten wij inderdaad dat de prikkels van de sympathische zenuwen op de organen worden overgebracht door een stof, die zoal niet identiek aan adrenaline dan toch ten nauwste er mee verwant is (sympathine).
Na onderhuidse inspuiting werkt adrenaline zwakker maar langduriger dan na inspuiting in een ader; in het laatste geval is de werking zeer vluchtig, want adrenaline wordt in de organen snel geïnactiveerd en verdwijnt in zeer korte tijd uit de bloedbaan. Ingenomen door de mond is het onwerkzaam. Het effect van adrenaline is dus afhankelijk van de wijze van toediening en ook van de dosering. Zeer kleine doses bijv. doen de bloeddruk dalen, grote doen hem stijgen.
Onder normale omstandigheden scheidt het bijniermerg waarschijnlijk slechts dan belangrijke hoeveelheden adrenaline af in het bloed als er bijzondere eisen worden gesteld aan het lichaam: arbeid, emoties, koude, vergiftiging, infectie etc. (emergency function volgens Cannon). De hoeveelheid adrenaline, die dan vrijkomt, heeft werkingen, die mens of dier in het algemeen beter geschikt maken om aan die eisen het hoofd te bieden: de bloeddruk stijgt, het hart verplaatst meer bloed, de bloedvaten (vooral de kleine slagaderen) in huid en ingewanden worden nauwer, die in het hart en in de spieren daarentegen wijder, de lever geeft glucose af aan het bloed uit haar glycogeenvoorraad (brandstof voor de spieren), de luchtpijptakken worden wijder, de ademhaling dieper en sneller, de samentrekkingen van maag en darm worden geremd en zo voort. Bij emoties blijkt de adrenalinesecretie uit verwijding der pupillen, bleek worden van de huid en hartkloppingen.
In de geneeskunde gebruikt men adrenaline o.a. bij asthma (ter verwijding der luchtpijptakken), netelroos en angioneurotisch oedeem (z angioneurosen) en in de heelkunde, in combinatie met middelen voor plaatselijke gevoelloosheid, omdat door de locale vernauwing der bloedvaten dan veel minder anaestheticum nodig is. De werking van adrenaline kan worden tegengegaan door ergotamine.
De geneesmiddelenindustrie vervaardigt tegenwoordig een reeks van stoffen, die chemisch en pharmacologisch min of meer op adrenaline gelijken (z sympathicomimetica).
DR H. J. VIERSMA