of Monniken van St Augustinus (z Augustijnen). Na zijn bekering en doop te Milaan, wilde Augustinus als monnik gaan leven.
In Afrika teruggekeerd, richtte hij op zijn landgoed te Tagaste een monnikenklooster op (388). Priester gewijd te Hippo (391), stichtte hij aldaar een tweede monnikenklooster, waaruit tien bisschoppen kwamen, die, samen met hem, deze monnikeninrichting ijverig voortplantten. Tot bisschop gewijd, einde 395, voerde hij weldra onder de geestelijken der bisschoppelijke woning ook het gemeenschappelijk leven in (oorsprong der Koorheren van St Augustinus, die evenwel hier niet besproken worden). Een derde kloosterinrichting van de H. Kerkvader is die der Monialen, waarvan zijn zuster Perpetua de eerste overste was. Aan zijn monniken gaf Augustinus een kloosterregel, die later ook aan de Monialen werd opgelegd.Bij de inval der Vandalen stierven vele Augustijner monniken en Monialen de marteldood. Om aan de vervolging te ontkomen week een deel der overlevenden uit naar afgelegen plaatsen, waarom ze de naam van Eremieten schijnen gekregen te hebben. Anderen namen de wijk naar de naburige eilanden en Europa. Zo kwam er een kloosterstichting te Napels in 440. De H. Fulgentius, Augustijner monnik en bisschop van Ruspe, werd in 508 verbannen naar Sardinië; deze richtte te Cagliari een klooster op, waar hij het stoffelijk overschot van St Augustinus onderbracht. Uit de geschriften van de H.H. Isidorus en Ildefonsus vernemen wij, dat de Afrikaanse monnik Donatus met 70 medebroeders in Spanje aanlandde (6de eeuw) en zich vestigde in de Jucarvallei, waar zij en hun opvolgers door de eeuwen heen gebleven zijn. Rond dezelfde tijd werden andere Augustijner monniken verbannen naar Albi in Frankrijk, die er ook bleven en zich verder uitbreidden.
Al is de geschiedenis der Augustijner monniken of Eremieten in de volgende donkere eeuwen niet gemakkelijk na te gaan, toch weten wij met zekerheid, dat er in de 8ste eeuw van hen waren te Verona (N.-Italië), alsook dat er in 759 een stich-ting plaats had te Belarium bij Wezel (Rijnland). Stellige bewijzen zijn er, dat ze in de iide eeuw zeer verspreid waren in Frankrijk. Van de 12de eeuw af begonnen ze in Italië, Spanje en andere landen sterk aan te groeien. Onze streken komen dan ook voorgoed aan de beurt. Na het klooster van Belarium komt dat van Keulen (1162) ; Aken (1200), Hasselt (vóór 1236), Leuven (1236), Mechelen (1242), Brugge (1250), leper, Edingen en Maastricht een paar jaren later, Dordrecht (1275), Middelburg (1292), Gent (1295).
Ofschoon de oude kloosterinstellingen aanvankelijk de benaming „Orde” niet hadden, toch werd haar later die naam door de Kerk zelf gegeven. Zo werden de Augustijnen-Eremieten reeds in 1215 als Orde erkend door het 4de Concilie van Lateranen, hetgeen later bevestigd werd door het 2de Concilie van Lyon.
Terwijl de oude Augustijnen steeds talrijker werden, ontstonden in Italië nieuwe congregaties van monniken of Eremieten, die ook de regel van St Augustinus aannamen; alzo de St Jan-Bonieten (1198), de Brictincers (1230), de Wilhelmieten en meer andere. Een algemene vereniging was dan geheel aangewezen. Innocentius IV begon er mee, in 1244 verenigde hij de Augustijner Eremieten van Toscane en in 1253 die van Lombardië en Romagna. Zijn opvolger Alexander IV zette dit werk voort en bracht de Grote Vereniging tot stand in 1256; hij strekte ze uit tot de bestaande Augustijnen van alle landen, alsook tot de voornoemde nieuwe congregaties. Lanfrancus Septala van Milaan werd tot eerste Prior-Generaal van de gehele Orde verkozen.
A. VAN DEN BORN, O.E.S. AUG.
Lit.: Opera omnia S.P. Augustini, Migne, P. L., t. 32, etc.; Nie. de Tombeur, Provincia Belgica O.E.S. Aug. (Lovanii 1727) ; Analecta Augustiniana (Romae 1905-1949); Nie. Merlin, St. Augustin et la Vie Monasti.jue (Albi 1933) ; A. van den Born, St. Augustinus en de Augustijnenorde (Gent 1945).