is de met een deksel gesloten metalen kelk, waarin de kleine geconsacreerde hosties bewaard worden, die de priester der Latijnse Kerk aan de communicerenden uitreikt. Zij dateert pas uit de 13de eeuw.
Voordien was de pyxis in gebruik, een cylinder-vormige doos zonder voet, van metaal, hout of ivoor, en met een deksel gesloten. Thans heeft de cuppa of kuip meestal de schaalvorm; in de middeleeuwen dikwijls de cylindervorm, rijk versierd, evenals de deksel, die doorgaans als een opgaande toren met pinakels was uitgebouwd. De Renaissance bracht een eigen vorm, maar de Gothische bleef tot in de 17de eeuw gehandhaafd. De Barok leverde prachtig bewerkte exemplaren: de nodus krijgt vaak de vaasvorm.
De Rococo doet de onderdelen in elkaar vloeien en voert fantastische vormen in. De Neo-Gothiek kwam op de oude torendeksels terug. Thans, met de talrijke communies, wordt de cuppa zo groot mogelijk genomen, waardoor de rest wel moet worden vereenvoudigd.Volgens het Rom. rituaal behoeft de ciborie niet van edel metaal te zijn: decreet 3162 van 31 Aug. 1867 staat verguld koper toe. Van de 17de eeuw af is de cuppa bijna altijd van zilver, van binnen verguld, terwijl de deksel bekroond wordt met een kruisje. Glazen cibories zijn door de Congregatie der Riten 30 Jan. 1880 verboden.
Alvorens te mogen worden gebruikt, moet de ciborie door een bisschop of een daartoe gemachtigd priester worden gezegend. De naam is afgeleid van ciborium.
DOM. A. BEEKMAN O.S.B.
Lit.: J. Braun, Das christliche Altargerät (München 1932), blz. 280-347.