(lat.: misericordia), is de deugd, die de wil bereid en geneigd maakt, om anderen in hun nood bij te staan. Nauw verwant hiermee is het medelijden, maar het mag er niet mee vereenzelvigd worden.
Medelijderf behoeft geen deugd te zijn, doch kan slechts een reactie van een sterk meetrillend gemoed zijn; het omvat niet zonder meer de wil tot helpen, ofschoon het daartoe zal aanzetten. Zelfs bij de barmhartigheid Gods is medelijden in menselijke zin, dat een droefheid over de nood van de ander insluit, niet mogelijk. De barmhartigheid Gods is Zijn liefde, die zich over de mens ontfermt.Werken van Barmhartigheid, detail van reliëf door Luca Della Robbia (hospitaal te Pistoja)
De barmhartigheid is de vrucht van de naastenliefde: ze is begaan met de nood van de naaste en wil die lenigen. Hieruit volgt, dat niet ieder hulpen dienstbetoon barmhartigheid genoemd kan worden. Daarvoor is nodig dat zij voortkomt uit edele naastenliefde en deze eist dat ’s mensen gave een liefdedienst is, dat men met zijn gave ook zichzelf schenkt in een persoonlijk meeleven met de andei, hem beminnend als een alter ego, een ander ik.
Naargelang de barmhartigheid betrekking heeft op de lichamelijke of geestelijke nood van de ander onderscheidt men lichamelijke of geestelijke werken van barmhartigheid. Als voornaamste lichamelijke werken noemt de Catechismus van de Nederlandse bisdommen (40ste les): de hongerigen spijzigen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de zieken bezoeken, de gevangenen verlossen, de doden begraven (vgl. Matth. 25, 35 en Tob. 6,12). Vervolgens wordende volgende geestelijke werken van barmhartigheid opgesomd: de zondaars vermanen, de onwetenden leren, in moeilijkheden goede raad geven, de bedroefden vertroosten, het onrecht geduldig lijden, de beledigingen vergeven, voor levenden en doden bidden.
De R.K. Kerk heeft het door de eeuwen heen als haar roeping beschouwd het werk van den barmhartigen Samaritaan bij uitstek voort te zetten. De geschiedenis getuigt voor haar: zij heeft zich het lot van armen, zieken, wezen, ouden van dagen aangetrokken; vele orden, congregaties en instellingen werden daartoe door haar in het leven geroepen. Ofschoon zij daarbij gaarne de hulp van de wereldlijke overheid aanvaardt, laat zij zich die taak nooit ontnemen. De Christelijke barmhartigheid behoort tot het levend Christendom als een noodzakelijke en wezenlijke levensuiting, zij is een integrerend deel van de heilszending van de Kerk.
PROF. J. A. DE GOEY
Lit.: St Thomas, S. Th. II. II. q. 30; Tillmann, Kathol. Sittenlehre IV, 2. blz. 24 is»; Ned. Kath. Stemmen 1941 blz. 33; Buys, Kerk en caritas.
Beeldende kunst
Als personificatie komt de Barmhartigheid reeds voor op het deksel van het doopvont te Hildesheim (Dom), waarop de 6 Werken van Barmhartigheid zijn uitgebeeld.
Wanneer men over Werken van Barmhartigheid spreekt, bedoelt men gewoonlijk de stoffelijke werken, opgesomd bij Matth. 23,24: dit zijn er zes, maar in de kerkelijke literatuur komt er een zevende bij, waarschijnlijkvoor het eerst in het Rationale van den Fransen godgeleerde Jean Beleth (ca 1160): het begraven der doden. Waarschijnlijk is naar dit zevental gestreefd in aansluiting aan het getal der sacramenten, deugden, hoofdzonden, scheppingsdagen enz. (ygl. paneel van R. v. d. Weijden te Madrid). De oudste voorstellingen zijn denkelijk niet van vóór de 12de eeuw en men houdtnog lange tijd vast aan het zes-tal. Het zevende ontmoeten we niet eerder dan te Straatsburg, waarbij dan als achtste nog het „schoeien der barvoetigen” is gevoegd, hetgeen later niet meer voorkomt. Dikwijls word t het,,begraven der doden’ ’ met de Mis voor de Gelovige Zielen verbonden.
In later tijd treft men de zeven Werken van Barmhartigheid samen of enkele er van op één compositie aan: zo een werk van Pieter Bruegel den Jonge (Wenen) naar tekening van zijn vader uit 1559, gravure van Hendrick Goltzius, waar ze de figuur van Christus omgeven, een pentekening van Rubens (Antwerpen, Part. collectie), houtsneden van Chr. van Sichem, schilderij van Seb. Vrancks (Hannover 1608), de jonge Frans Francken (1608; Antwerpen),DavidTeniers (Parijs), Jordaens („De Gasthuisnonnen”), Cornelis Droochsloot (1618; Utrecht), Pieter Fransz. de Grebber, Jacob Willemsz. de Wet, Pieter Nolpe e.a. Meestal zijn het mannen en vrouwen, soms monniken en nonnen, welke deze Werken van Barmhartigheid uitoefenen, soms doet het de allegorische gestalte der Barmhartigheid zelf, soms koning David (Psalter van Melisunde), soms (o.a. in Marburg, glazen) de H. Elisabeth of andere heiligen, soms is degene, die verzorgd wordt, Christus zelf. DR JOHN B. KNIPPING