(Semietisch woord, vermoedelijk linnen rok) duidt het onderkleed der Grieken aan, met name van de Ioniërs, zo van mannen als vrouwen. In Homerische tijden reikte het bij mannen tot de knieën (de vrouwen droegen een peplos van wol, die het gehele lichaam omhulde en gegord was).
Van de 8ste tot de 6de eeuw v. Chr. was de chiton lang (te vergelijken met een lang hemd met gaten voor hals en armen) voor ouderen, kort voor jonge mensen; voor de eersten van linnen, voor de laatsten van wol. Na de 6de eeuw werd de chiton weelderiger van stof en van vorm, en bij mannen van mouwen voorzien: in de 5de eeuw droegen mannen ook wel een himation (mantel) zonder chiton; ruiters droegen nu onder hun overkleed ook nog wel de korte chiton zonder mouwen. De vrouwen te Athene namen in de 6de eeuw de Ionische chiton aan in plaats van de Dorische peplos; de chiton was toen zeer rijk aan stof, wijd geplooid en van versieringen voorzien.
Later kwam de dracht van de Dorische peplos naast de Ionische chiton te Athene weer op. In Hellenistische tijd is de chiton een lang hemd onder het overkleed gedragen, zonder mouwen. De chiton was gewoonlijk van een gordel voorzien, waardoor hij op de juiste hoogte kon worden gebracht. Deze omvatte de taille, in latere tijd het lichaam vlak onder de borst, of de heupen.