is de meest in de natuur aangetroffen polysaccharide van een aminosuiker, een zgn. gecondenseerde suiker, welke stikstofhoudend is. Het komt voor in planten (fungi), dieren (crustaceae) als weerstand gevende delen, zoals het geraamte die rol bij vele andere dieren vervult.
Terwijl het geraamte van de dieren beschermd is tegen uiterlijke invloeden door weefsel, behoeft dat niet bij het chitin. Dit onderscheidt zich van beenstof door de hoge bestendigheid tegen zure of alcalische invloeden. Het chitin is nl. opgebouwd uit kettingen van moleculen, van het N-acetylD-glucosamine, waarvan enige honderden achter elkaar in een rechte lijn zijn verbonden door de 1,4 binding. Men kan in overeenstemming met celluloze chitin beschouwen als 2-acetamido-celIulose.Deze opvatting is vnl. ontstaan door bestudering van de röntgenstructuur van chitin en zijn derivaat acetylchitobiose, door acetolyse van chitin verkregen. De chitobiose was in de vorm van zijn octa-acetaat, dat kristallijn kon worden afgescheiden, geïsoleerd. Men acetyleerde het hydrolysaat dat verkregen was door de inwerking van rokend zoutzuur op het chitin. Een hendecaacetylchitotriose werd hierdoor verkregen.
Slechts sterk zoutzuur kan chitin oplossen, zo moeilijk is het chitin aan te tasten.
DR IR A. L. VAN SCHERPENBERG
Lit.: W. W. Pigman and M. L.
Wolfrom, Advances in carbohydrate chemistry, vol. 2 (New York 1946).