Brits staatsman (Westminster 24 Jan. 1749 - Chiswick 13 Sept. 1806), van moederszijde een achterkleinzoon van koning Karel II, werd voor de staatkundige loopbaan opgeleid en in 1768 lid van het Lagerhuis (doordat zijn vader Midhurst voor hem kocht). Dadelijk maakte hij diepe indruk door zijn welsprekendheid.
Aanvankelijk Tory kwam hij in betrekking tot Burke en de Whigs, tot wier partij hij in 1772 overging. Hij werd junior-lord bij de schatkist, doch verloor deze betrekking door zijn oppositie tegen George III (1774). Met kracht viel hij de bekrompen politiek van het ministerie aan ten opzichte van de Amerikaanse koloniën en verdedigde het recht der koloniën, om zelf haar belastingen vast te stellen. Negen jaar voerde hij een hevige oppositie tegen de regering, ook omdat hij de rotten boroughs, Test-act en de corruptie in regering en parlement af keurde en dit laatste wilde hervormen. Toen het ministerie-North in 1782 voor het ministerie-Rockingham en Shelburne plaats maakte, werd Fox tot staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken benoemd. Maar na een strijd met Shelburne trad hij af en werd vervangen door de jonge Pitt, met wie hij over de belangrijkste vraagstukken een hevige strijd voerde. Nadat hij de verstrooide krachten der oppositie verenigd en zich zelfs met North verbonden had, bracht hij in 1783 nogmaals het ministerie ten val. Portland en North vormden met hem, weer als minister van Buitenlandse Zaken, een nieuw kabinet, en de vrede werd aanstonds gesloten op dezelfde grondslagen, die men tegenover Shelburne bestreden had. Vooruitstrevend in vele opzichten, bracht hij de India-bill in het Parlement, om de grove misbruiken der Oost-Indische Compagnie te keren en het bewind over de Oostindische koloniën in handen van de regering te brengen (1784). Dit stoute plan verkreeg in het Lagerhuis de meerderheid, doch werd door de invloed van de koning, die Fox haatte, in het Hogerhuis verworpen, waarna Pitt aan het hoofd der regering kwam en het Lagerhuis ontbonden werd. Thans bereidde hij zich met Burke en andere bekwame mannen voor op een oppositie, wier kracht in de parlementaire geschiedenis haars gelijke niet heeft. Wel toonde hij zich vaak bereid Pitt te steunen, als deze hervormingen voorstelde, maar diens India-bill achtte hij geheel onvoldoende; in 1787 voegde hij aan zijn programma de afschaffing der slavernij toe en bewees terstond, dat zulk een maatregel een gunstige invloed zou hebben op de Britse koloniën. De Franse Omwenteling begroette hij als de overwinning van de vooruitgang. Hij verdedigde de Revolutie in het parlement, waardoor het tot een breuk kwam met Burke, en opponeerde tegen Pitt’sbuitenlandse politiek, omdat deze het despotisme verdedigde en de Franse vrijheid bestreed. Het grootste deel der Whigs viel hem af en bij het volk werd Fox zeer impopulair. In 1797 trok hij zich tijdelijk terug uit het staatkundig leven en maakte in 1802 een reis door de Bataafse Republiek en Frankrijk, waar hij kennis maakte met Bonaparte. Na de dood van Pitt, in 1806, zag de koning zich genoodzaakt Fox als secretaris van Buitenlandse Zaken aan het bewind te roepen. Thans was hij er vóór krachtig tegen Frankrijk te strijden, omdat het nu ging tegen het despotisme van Napoleon. Hij heeft de strijd echter niet krachtig kunnen voeren, want hij overleed reeds 3 maanden na zijn tegenstander. Hij werd te Westminster naast Pitt begraven. Wat hij nog wel bereikt had, was een verbod van handel in slaven door Engelsen. Fox was eenvoudig van aard en zeer beminlijk in de omgang.DR H. A. ENNO VAN GELDER
Bibl.: History of the early part of the reign of James II, with an introductory chapter (1808), eigenlijk een verdediging der revolutie van 1688; Speeches in the House of Commons (6 dln, 1815); Memorials and correspondence (ed. Russell, 4 dln, 1853-1857).
Lit.: Lord Russell, Life and times of C. J. F. (London 1859-1866); Trevelyan, Early history of C. J. F. (London 1880); Wakeman. Life of Ch. J. F. (London 1890); Hammond, C. J. F., a political study (London 1903); Drinkwater, C. J. F. (1928); E. Lascelles, Life of G. J. F. (1936); Chr. Hobhouse, Fox, with a biogr. memoir bij Harold Nicolson (1948, 1ste dr. 1934); H. Butterfield, George III, Lord North and the People (1949).