(tjempaka-olie) wordt vooral op de Philippijnen gewonnen uit de bloemen van Michelia champaca L., een tot de familie der Magnoliaceeën behorende boom, die in wouden van de Himalaya en op de Philippijnen in het wild voorkomt en op Java wordt aangeplant. Het is een altijd groene, grote boom, die op zandige gronden voorkomt.
De bloemen worden veel door de vrouwen in het haar gedragen en in de tempels geofferd. Voor de oliebereiding moet men de bloemen zo vroeg mogelijk plukken, liefst voor het opkomen van de zon en ze zo spoedig mogelijk verwerken. De beste olie verkrijgt men als men ze 24 uur in paraffine laat staan en zo extraheert; wel negen maal voegt men nieuwe bloemen toe. Hierna wordt de paraffine-olie met absolute alkohol behandeld en men verkrijgt dan na destillatie de aetherische olie.
Op Java onderscheidt men de tjempaka koening, die gele bloemen heeft en de witbloemige tjempaka poetih. De gele geuren fijner en geven de echte champaca-olie. De olie uit de witte bloemen kan men door destillatie winnen; ze bezit een aan basilicumolie herinnerende geur. Ook uit de bladeren kan een aetherische olie gewonnen worden die aan de bloemolie herinnert.
De gele tjempaka geeft een rendement van 0,04 pct., de witte van ca 0,2 pct. Samenstelling: benzylalkohol, linalol, geraniol, esters van methylethylazijnzuur, methylanthranilaat, isoeugenol, benzoëzuur, methyleugenol en een kristallijne stof met sm.p. 165-166 gr. en samenstelling C16H20Os. S.g. van echte olie 0,904-1,020 en van de andere 0,883-0,897 en van de bladolie 0,922.DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Ernest J. Parry, Chemistry of essential oils and artificial perfumes Vol. I (1918); A. W.
K. de Jong, De aetherische oliën van Nederl. Oost-Indië (1922).