oorspronkelijk nomaden in de Syrisch-Arabische woestijn (zo nog in het bijbelboek Job I : 17), waren een Aramese stam, die zich van ongeveer 1200-1000 v. Chr. af gevestigd heeft in het zuidelijkste gedeelte van Babylonië, het gebied bij de uitmonding der stromen Eufraat en Tigris.
Deze streek (het oude Sumer, waar in het derde millennium v. Chr. de hoogste cultuur bloeide) was toen reeds door de geleidelijke verzanding tot steppe en voor het merendeel tot moerasland geworden. In dit land Kaldoe of (in de Grieks-Latijnse vorm van deze naam) Chaldaea bleef de oude Babylonische beschaving en ook het nationale besef der Babyloniërs in hun strijd tegen de Assyrische overheersing feitelijk de eeuwen door het zuiverst bewaard. Want zij hebben de Babylonische taal, godsdienst en beschaving overgenomen en hun moeilijk toegankelijk gebied was een schuilplaats, vanwaar zij (vooral in verband met het „Zeeland” in het N.W. van de Perzische Golf) hun macht en invloed geleidelijk hebben uitgebreid.
Zowel de grote tegenstander van koningen als Sargon en Sanherib: Merodach-baladan, als ook (na de val van Nineve) de stichters van het zgn. Nieuwbabylonische rijk: Nabopolassar en Nebukadnezar zijn geen echte Babyloniërs, maar Chaldaeën geweest. Als de naam van de dynastie van de overheersende bevolking in dit rijk werd „Chaldaeër” dan vooral ook een erenaam voor de priesters en daarna bij de Grieken en Romeinen een naam voor de beoefenaars der specifiek Babylonische wetenschap: der Astrologie. „Chaldeeuwse taal” noemde men vroeger ook (op grond van Daniël 2 :4) bij voorkeur het zgn. Bij beis-Aramees.
Evenwel is het beter deze uitdrukking te vermijden, daar deze Ghaldaeërs (of Chaldeeuwen) bij voorkeur het Nieuwbabylonische dialect van het Akkadisch hebben gesproken. De vaderstad van Abraham heet in Genesis 11 : 28 enz. „Ur der Chaldaeën”, daar ook deze stad in de streek ligt, die van ongeveer 1200 v. Chr. af tot Chaldaea werd gerekend. Voor het tijdperk der aartsvaders is deze naam een anachronisme.PROF. DR F. M. TH.
BÖHL
Lit.: o.a.: W. F. Leemans, Marduk-apal-iddina, zijn tijd en zijn geslacht (in: Jaarber. Ex Oriente Lux no io, Leiden 19451948, blz. 432 w., § 2: De Kaldeeërs).