heeft volgens de tradities van het Oude Testament geleefd in een grijs verleden. Ezech. 14 : 14 noemt hem en Noach in een adem.
Volgens het naar hem genoemde bijbelboek woonde hij in het onbekende land Uz. Zijn milieu lijkt op dat der aartsvaderen.Hij is de hoofdpersoon van een wijsheidsboek, dat het lijden van de vrome mens tot thema heeft. De eerste twee hoofdstukken zijn in proza geschreven en vertellen hoe God door de satan er toe gebracht wordt om de volmaakte Job door rampen te beproeven. Deze proloog wordt afgesloten door het bezoek der drie vrienden Elifaz, Bildad en Zofar. Het poëtische gedeelte wordt ingeleid door de klachten van Job, waarop Elifaz antwoordt. Dit is het begin der gesprekken (3-42), waarbij Job en de vrienden achtereenvolgens drie malen aan het woord komen, behalve Zofar, die slechts twee malen spreekt. Onverwacht mengt zich nog een vierde, Elihu, in de discussie.
Het aspect van God in Zijn verhouding tot het leed der mensen is volgens de vrienden dat van de „goddelijke vergeldingscausaliteit” (Buber). Jobs lijden zou dus wijzen op zijn schuld. Deze oplossing van het probleem wordt echter door Job niet aanvaard en daarom twist hij met zijn God: het verbond, waarop hij vertrouwde, is door God verbroken.
Naar vorm en inhoud bereikt het boek zijn hoogtepunt in het antwoord van God uit de storm. Job verootmoedigt zich na het eerste (3839) en het tweede antwoord (40-41). Hier wordt een andere gerechtigheid geopenbaard dan die welke door de mensen te beredeneren is. Deze is niet alleen goddelijk en verborgen, maar vooral die van de Schepper, die de zon laat opgaan over bozen en goeden en regen geeft op de akkers van rechtvaardigen en onrechtvaardigen. In dit goddelijk handelen wordt alles wat Job verstond onder zin en doel opgeheven en tegelijk vervuld.
Na de verdeemoediging door Job volgt een korte afsluiting van het boek in proza-stijl (42 : 7-17); het blijkt dat de vrienden, bij alle goede bedoeling, niet oprecht over God gesproken hebben. Job heeft dit wel gedaan ondanks zijn twist en wordt nu in zijn vroegere aardse welstand hersteld.
Het probleem van het boek Job is ook buiten Israël in de antieke wereld gesteld en beantwoord, met name in de verwante wijsheidsliteratuur van Babylon. De eigenaardige spanning van het bijbelboek heeft twee oorzaken: het afzien van een mogelijke vergelding aan gene zijde van de dood en vooral het consequente monotheïsme. Daardoor kan het leed ook aan geen andere macht dan die van de ene God worden toegeschreven. Deze ene God is zowel de verre Schepper als de nabije Schutsgod. Het is een misverstand, wanneer men een verband legt tussen dit dubbele aspect en het voorkomen van verschillende namen voor God in dit bijbelboek (zoals El, Eloah, Sjaddai e.d.) en een oorspronkelijk polytheïsme vermoedt.
Over de tijd van ontstaan is niets met zekerheid te zeggen.
PROF. DR M. A. BEEK
Lit.: M. A. Beek, Het twistgesprek van de mens met zijn God (Assen 1946); L. H. K. Bleeker, J. (Tekst en Uitleg, Groningen 1926) ; G.
Hölscher, Das Gedicht von Hiob und seinen drei Freunden (Stuttgart 1948); Margar. Susman, Das Buch Hiob und das Schicksal des jüdischen Volkes (Zürich 1948).