naam van een juristenfamilie uit Franche-Comté, oorspronkelijk afkomstig uit de Bresse, waarvan enkele leden als dienaren der Bourgondische en Oostenrijkse landsheren een rol gespeeld hebben in de geschiedenis van de Nederlanden.
Jean Carondelet
(Dole 1429 - Mechelen 2 Mrt 1502), heer van Champvans en Solre-leChâteau, jurist en diplomaat, studeerde aan de universiteit van Dole en werd op jeugdige leeftijd vertegenwoordiger van Philips de Goede van Bourgondië (paltsgraaf van Franche-Comté) in de rijksstad Besançon, die een enclave binnen het graafschap vormde. Hij werkte mee aan de codificatie van het gewoonterecht (de coutumes) van Franche-Comté en zetelde als rechter in de parlementen te Dole in 1461 en te Beaune in 1463. Als raad en maître des requêtes (d.w.z. juridisch raad) vergezelde hij in 1465 de graaf van Charolais, de latere Karel de Stoute, in de Guerre du Bien public. In het totstandkomen van het vredesverdrag van Conflans (5 Oct. 1465) had hij een groot aandeel.
Onder hertog Karel voerde hij vele diplomatieke opdrachten uit. Bij de oprichting van het Parlement van Mechelen (Dec. 1473) werd hij eerste president van dit Hof. Van 14801496 was hij kanselier van Bourgondië, d.i. eerste minister van de Bourgondische erflanden. In Febr. 1488 met Maximiliaan van Oostenrijk te Brugge door de Vlamingen gevangen genomen, herkreeg hij eerst eind 1489 zijn vrijheid.
Sinds 1466 was hij gehuwd met Marguerite de Chassey. Twee zoons uit dit huwelijk, Claude en Jean, zijn in huns vaders voetstappen getreden.
Lit.: G. Coquibus, Jean G., agent diplomatique de Charles le Téméraire, chancelier de Bourgogne (in: Positions des thèses de l’Ec. nat. des Chartes 1938).
Claude Carondelet
(Dole 1467-31 Mei 1518) was raad en maître des requêtes van Maximiliaan en van Margaretha van Oostenrijk. Ook hij werd met vele diplomatieke missies belast. In 1517 was hij voorzitter van de Geheime Raad tijdens de afwezigheid van Karel V.
Jean Carondelet II
(Dole 1469-? 7 of 8 Febr. 1545), deken van het kathedrale kapittel te Besançon ( 1493), raad en maître des requêtes van Philips de Schone, werd in 1504 kerkelijk raadsheer in de Grote Raad van Mechelen en in 1508 lid van de Geheime Raad. Van 1517-1519 vergezelde hij Karel V naar Spanje. Vooral tijdens de tweede periode van de landvoogdij van Margaretha van Oostenrijk was hij een steunpilaar van haar bewind, van 1531-1540 als president van de Geheime Raad. Sinds 1520 was hij (niet residerend) aartsbisschop van Palermo en proost van St Donatiaan te Brugge, met welke proosdij het erfkanselierschap van Vlaanderen verbonden was.
J. Carondelet was een beschermer van Erasmus, die in 1523 aan hem zijn Hilarius-uitgave opdroeg. Zelf schreef hij o.a. Consilia et observationes juris en De orbis situ. Zijn geschilderd portret, misschien door Barend van Orley, bevindt zich in de Alte Pinakothek te München.