Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BUTJADINGEN

betekenis & definitie

of Butjadingerland, d.i. het „Land buten der Jade” (aan gene zijde der Jade), het N.O. gedeelte van Oldenburg, tussen de Wezer en de Jade, en heeft een oppervlakte van 243 km2. Het land is aan drie zijden door dijken tegen de Noordzee beschut.

De bodem bestaat uit klei. Een tijdlang (na de St Antoniusvloed in 1511) vormde het een eiland, dat door een breed water, de Lockfleth (van Brake naar de Jade) van het vasteland gescheiden was, dat later weer is ingedijkt. De dorpen zijn meest op terpen gebouwd. Akkerbouw en veehouderij (w.o. vooral ook paardenfokkerij) vormen de hoofdbestaansmiddelen.

De industrie is vnl. geconcentreerd in Nordenhamm (hoogovens), tevens een vissershaven. Naast Nordenhamm zijn Rodenkirchen en Blexen de voornaamste plaatsen. De inwoners, ongeveer 25 000, zijn meest Protestants. Op de oudst bekende bewoners, de Chauchen, volgden de Friezen, doch de taal van dit gebied alsmede de bouworde van de boerenhuizen in dit agrarisch gebied zijn Saksisch.

Later beheersten de Stedingers, daarna de graven van Oldenburg het land, totdat het zich vrij maakte en zich met Friesland verbond. Deze verbinding werd echter weer verbroken. In 1420 werd de aartsbisschop van Bremen, in 1454 graaf Ulrich van Oost-Friesland met Butjadingerland beleend. De bevolking verzette zich wel tegen deze landsheren, maar moest zich in 1514 aan Johannes XIV van Oldenburg onderwerpen.

Na het uitsterven van het Oldenburgse gravenhuis verviel het land in 1667 aan de uit hetzelfde Huis afstammende lijn Holstein-Plön en in 1676 aan Denemarken. In 1773 werd het echter tegen stukken van het tegenwoordige Holstein weder aan Oldenburg afgestaan.

< >