Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

BUSTE

betekenis & definitie

(borstbeeld) is een gebeeldhouwde menselijke figuur, niet verder afgewerkt dan het middel, meestal slechts gevend het hoofd, de hals, de schouders en de borst; soms één soms beide handen. Het woord is afgeleid van het Latijnse „bustum” of „combustum”, naar de plaats waar de overledene verbrand en ook meestal begraven werd: eerst in de 16de eeuw krijgt het zijn tegenwoordige betekenis.

Eigenlijke busten zijn dus ook de Egyptische grafmaskers op de mummiekist of op de mummie zelf gelegd en in de Hellenistische, Romeinse en Vroegchristelijke tijd vervangen door enkaustisch geschilderde portretten, die met het lijk mede ingewindseld werden. De Grieken kenden de op lage pilasters staande Hermes-beelden; zeer spoedig komen ook andere borstbeelden („protomè”) aldus voor. Eerst na Alexander de Grote verschijnt de „buste” zonder pilaster en wordt al spoedig in vorm van hals en schouders meer naturalistisch.Voorvader van de Romeinse „buste” is de „canopes”, een vaas in menselijke vorm, bij de Etrusken bekend en spoedig vrij naturalistisch bewerkt (zelfs met armen"). Zo moeten de Etrusken hun godsdienstige beeltenissen der voorvaderen („imagines majorum”) gehad hebben. De Romeinen namen dit over en na het bekend worden der „hermen” (omtrent het einde der Republiek) ging men deze „imagines” in marmer en brons vervaardigen. In de latere keizertijd komt de „imago clipeata” bijzonder in zwang, vooral, sinds keizer Antoninus Pius, op sarcofagen; dit gebruik wordt in de Vroegchristelijke periode voortgezet.

We bezitten nog een „imago clipeata” van de H. Ambrosius in de Basilica Ambrogiana te Milaan, uit de 13de eeuw, doch over het algemeen raakt de klassieke „buste” in onbruik, behalve het borstbeeld van Christus in 6de en 7de eeuwse mozaïeken en absis-schilderingen, een gebruik door Byzantium gretig overgenomen.

In de Renaissance herleeft de Romeinse buste; men vereenvoudigt zelfs sterker, geeft de schouders vaak maar half, doch meesters als Donatello verkiezen, om de wille van het steunvlak, volledige borst en schouders (borstbeeld van Nic. da Uzzano, de H. Laurentius, de kleine Amor en Eleonora van Aragon). Na hem maakt men zich steeds meer los van de klassieke voorbeelden; ook de „imago clipeata”, welke weer in ere komt, verkrijgt eigen vormen. De beeldhouwkunst beïnvloedt hier de schilderkunst, die, meer dan tevoren, het volledige borststuk schept: o.a.

Leonardo da Vinci’s „Gioconda” (Parijs, Louvre). Het medaillon bepaalt zich bijna uitsluitend tot busten (Pisanello). Ouder is het vervaardigen van heiligen busten als versiering van altaren en reliekschrijnen (o.a. Servaasbuste te Maastricht).

De voorkeur voor deze vorm groeit in de beeldhouwkunst van het Barok nog aan: Bernini mag de schepper van de bewogen en beklede buste heten. In de 18de eeuw keren (vooral in Frankrijk) de kunstenaars tot de meer statische busten der Grieken en Romeinen terug (Houdon, Canova). In de Romantische tijd (vooral in Duitsland en Oostenrijk) is de buste een Neoclassicistische, graag geziene, indringster. Vernieuwd wordt zij bij Rodin, die bij voorkeur het onderste deel onbewerkt of zeer ruw bewerkt laat (impressionnistisch effect).

In de moderne sculptuur is zij nog steeds in ere: tot de fraaiste voorbeelden behoort Epstein’s portretbuste van prof. Einstein.

DR JOHN B. KNIPPING.

< >