(oestrum) of paardrift is de toestand van geslachtsrijpe dieren, waarin zij de neiging hebben zich met het andere geslacht te verenigen. Deze toestand kenmerkt zich door morphologische en physiologische verschillen tegenover de gewone toestand.
Morphologische kenmerken, die optreden in de bronsttijd zijn bijv. het ontstaan van het bruiloftskleed van vogels en vissen, het ontstaan van het gewei bij herten, de descensus testiculorum bij knaagdieren, vleermuizen en insecteneters, het opzwellen van accessorische geslachtsklieren, enz. Physiologische verschijnselen van de bronsttijd zijn bijv. het balderen van vogels en de neiging van vele mannelijke zoogdieren om tegen elkaar te strijden om het bezit van de wijfjes (herten).De bronsttijd komt bij vele dieren eens per jaar voor (hond), bij andere dieren vele malen per jaar (kat, knaagdieren). De bronst wordt bij het wijfje opgewekt door een hormon: menformon offollikuline; dit bevindt zich in het vocht, dat vrij komt als het blaasje om de eicellen der zoogdieren, de zgn. follikel van De Graaf, openbarst. In zijn volledige vorm kan men bij de zoogdieren onderscheiden een stadium van voorbronst (pro-oestrum), dat zich kenmerkt door een grote bloedtoevoer naar de geslachtsorganen van het wijfje, bij vele zoogdieren gepaard gaande met afscheiding van slijm, dat met bloed gemengd kan zijn (menstruatie). Daarop volgt de eigenlijke bronsttijd (oestrum), waarin de bevruchting plaats kan vinden.
Gebeurt dit, dan volgt op de bronsttijd de drachttijd; heeft er geen bevruchting plaats gehad, dan ontstaat de toestand van nabronst (metoestrum), waarin geleidelijk de geslachtsorganen weer teruggaan tot op de vroegere toestand. Langzamerhand gaat het dier dan over in de bronstloze toestand (anoestrum).